Revision unit 3

Revision unit 3
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Revision unit 3

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn trappen van vergelijking?

Slide 2 - Woordweb

Vergrotende + overtreffende trap
klein - kleiner - kleinst(e)
small - smaller - smallest

groot - groter - grootst(e)
big - bigger - biggest

aardig - aardiger - aardigst(e)
nice - nicer - nicest

Comparative +

Superlative

Slide 3 - Tekstslide

Let op woorden die eindigen op een Y!

(medeklinker + y dan 'i' ipv 'y'

Slide 4 - Tekstslide

Let op!
goed - beter - best
good - better - best

slecht - slechter - slechtst(e)
bad - worse - worst

ver - verder - verst(e)
far - further - furthest




Slide 5 - Tekstslide

Vergrotende trap:
+ER

Vaak wordt het woord gevolgd door THAN

Frank is taller than Rob.

The boys are faster than us.


Overtreffende trap:
+EST

Vaak komt er voor het woord THE te staan

Rob is the tallest boy I know.

That is the fastest car ever.

Slide 6 - Tekstslide

Maar bij langere woorden...

Slide 7 - Tekstslide

Woorden van 2 of meer lettergrepen
krijgen GEEN -er of -est,
maar MORE of MOST ervoor!

I am smaller than Frank, but he is more intelligent than I am.

Jason is the sweetest baby I know, Jasmin is 
the most beautiful baby though.


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

My sister has a ___ room than I have.
A
big
B
bigger
C
biggest
D
more bigger

Slide 11 - Quizvraag

I drive ___ than my husband.
A
safelier
B
more safely
C
safliest
D
most safely

Slide 12 - Quizvraag

That group is _____ than the other group.
A
more serious
B
most serious
C
seriouser
D
seriousest

Slide 13 - Quizvraag

The teacher likes to have the ___ talks.
A
dull
B
duller
C
dullest

Slide 14 - Quizvraag

It is _____ than ever to find good football players.
A
more difficult
B
difficulter
C
most difficult
D
difficultest

Slide 15 - Quizvraag

Michael Jackson was the
___ singer ever .
A
great
B
greater
C
greatest
D
most great

Slide 16 - Quizvraag

The weather today is even ___
than yesterday.
A
badder
B
baddest
C
worse
D
worst

Slide 17 - Quizvraag

My dad is the ___ dad ever!
A
bestest
B
goodest
C
most good
D
best

Slide 18 - Quizvraag

I .......... (listen) to music at the moment.
A
am listening
B
are listening
C
is listening

Slide 19 - Quizvraag

They .......... (read) the book The city of bones.
A
are reading
B
am reading
C
is reading

Slide 20 - Quizvraag

Look! The dog .......... (play) with the ball.
A
is play
B
is playing
C
are play
D
are playing

Slide 21 - Quizvraag

Max Verstappen .......... (race) at the track.
A
is raceing
B
are racing
C
is racing
D
are racing

Slide 22 - Quizvraag

We .......... (drink) some tea.
A
am drinking
B
are drinking
C
is drinking

Slide 23 - Quizvraag

It .......... (freeze) in here.
A
is freezing
B
are freezing
C
is freezeing
D
are freezeing

Slide 24 - Quizvraag

Rafke .......... (text) Pleun a message.
A
am texting
B
is texting
C
are texting

Slide 25 - Quizvraag

The cows .......... (run) and .......... (jump) in the meadow now.
A
are run are jump
B
are running are jumping
C
is running is jumping

Slide 26 - Quizvraag

The cows .......... (eat) grass.
A
is eating
B
are eating
C
am eating

Slide 27 - Quizvraag

It .......... (rain) right now.
A
is raining
B
are raining

Slide 28 - Quizvraag

The Present Continuous 
Gebruik:
Als iets NU gebeurt. 

Vorm:
vorm van to be  (am/is/are) + werkwoord + ing

Voorbeeld:
I am walking right now. 

Slide 29 - Tekstslide

The Present Simple
Gebruik:
Als iets vaak, regelmatig, soms gebeurt.
Als iets een feit is. 

Vorm:
Stam of stam +s

Voorbeeld:
He walks to school every day. 

Slide 30 - Tekstslide

Signaalwoorden
Hoe weet je welke tijd je moet gebruiken?
Signaalwoorden:

Vaak staan er in de zin bepaalde woorden waaraan je kan zien welke tijd je moet gebruiken, dit noemen we signaalwoorden. 

Present continuous                                             Present simple
at the moment, now,                                           Every day, usually, always, 
right now, be quiet etc.                                      sometimes, often, weekly etc. 

Slide 31 - Tekstslide

The Present Continuous vs. Present Simple







Tip! Kijk eerst naar het signaalwoord in de zin, zodat je weet welke tijd je moet gebruiken. 
Present continuous
Present simple
Vorm
am/is/are + ww + ing
stam of stam + s
Gebruik
NU
Feit of regelmaat
Signaal
woorden
Now, right now, at the moment
Every day, always, regularly, sometimes

Slide 32 - Tekstslide

He ... (to do) his homework right now.

Wat is het signaalwoord?

A
his
B
homework
C
he
D
righ now

Slide 33 - Quizvraag

Vul in:

He ... (to do) his homework right now.



A
is doing
B
am doing
C
does
D
do

Slide 34 - Quizvraag

They ... (to walk) to school every day.

Wat is het signaalwoord?

A
they
B
to school
C
every day
D
day

Slide 35 - Quizvraag

Vul in:

They ... (to walk) to school every day.


A
walks
B
walk
C
are walking
D
is walking

Slide 36 - Quizvraag

Usually we ... (to eat) rice on saturday.

Wat is het signaalwoord?

A
usually
B
we
C
rice
D
on saturday

Slide 37 - Quizvraag

Vul in:

Usually we ... (to eat) rice on saturday.


A
eat
B
eats
C
are eating
D
am eating

Slide 38 - Quizvraag

Look! It ... (to rain) very hard.

Wat is het signaalwoord?


A
look
B
it
C
very
D
hard

Slide 39 - Quizvraag

Vul in:

Look! It ... (to rain) very hard.


A
am raining
B
is raining
C
very
D
hard

Slide 40 - Quizvraag