Voorzetsels in zinnen: tips en tricks

Voorzetsels in zinnen: tips en tricks
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Voorzetsels in zinnen: tips en tricks

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je voorzetsels op de juiste manier in een zin gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Dit is het leerdoel van de les en wat de leerlingen aan het einde van de les moeten kunnen.
Wat weet jij al over het gebruik van voorzetsels in zinnen?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn voorzetsels?
Voorzetsels zijn woorden die de relatie tussen een zelfstandig naamwoord en een ander woord in de zin aangeven, zoals 'in', 'op' en 'bij'.

Slide 4 - Tekstslide

Geef voorbeelden van voorzetsels en leg uit wat hun functie is.
Belang van voorzetsels
Het correct gebruiken van voorzetsels is belangrijk om de betekenis van een zin duidelijk te maken.

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit waarom het correct gebruiken van voorzetsels belangrijk is.
In welke gevallen gebruik je 'in'?
Je gebruikt 'in' als iets of iemand zich in een fysieke ruimte bevindt.

Slide 6 - Tekstslide

Geef voorbeelden van zinnen waarin 'in' wordt gebruikt.
In welke gevallen gebruik je 'op'?
Je gebruikt 'op' als iets of iemand zich bovenop een oppervlakte bevindt.

Slide 7 - Tekstslide

Geef voorbeelden van zinnen waarin 'op' wordt gebruikt.
In welke gevallen gebruik je 'bij'?
Je gebruikt 'bij' om aan te geven dat iets of iemand in de buurt van iets anders is.

Slide 8 - Tekstslide

Geef voorbeelden van zinnen waarin 'bij' wordt gebruikt.
Oefening: vul het juiste voorzetsel in
Vul het juiste voorzetsel in op de stippellijn: 'De kat zit ___ de bank'.

Slide 9 - Tekstslide

Laat de leerlingen individueel of in groepjes oefenen met het invullen van voorzetsels in zinnen.
Oefening: maak een zin met een voorzetsel
Maak een zin met het voorzetsel 'onder'.

Slide 10 - Tekstslide

Laat de leerlingen individueel of in groepjes oefenen met het maken van zinnen met voorzetsels.
Voorkom veelgemaakte fouten
Veelgemaakte fouten zijn bijvoorbeeld het verkeerd gebruik van 'in' en 'op' bij tijdsbepalingen. Let hier dus goed op!

Slide 11 - Tekstslide

Geef tips over veelgemaakte fouten en hoe deze te voorkomen.
Oefening: verbeter de zin
Verbeter de zin: 'Ik ga naar school met de fiets'.

Slide 12 - Tekstslide

Laat de leerlingen individueel of in groepjes oefenen met het verbeteren van zinnen.
Oefening: maak een verhaal
Maak een verhaal waarin ten minste vijf verschillende voorzetsels voorkomen.

Slide 13 - Tekstslide

Laat de leerlingen individueel of in groepjes oefenen met het gebruiken van voorzetsels in een verhaal.
Waar moet je op letten?
Let op de betekenis van het zelfstandig naamwoord in de zin en welk voorzetsel hierbij past. Gebruik ook de juiste volgorde in de zin.

Slide 14 - Tekstslide

Benadruk waar de leerlingen op moeten letten bij het gebruik van voorzetsels in zinnen.
Oefening: vul het juiste voorzetsel in
Vul het juiste voorzetsel in op de stippellijn: 'Ik ben gek ___ voetbal'.

Slide 15 - Tekstslide

Laat de leerlingen individueel of in groepjes oefenen met het invullen van voorzetsels in zinnen.
Oefening: maak een zin met een voorzetsel
Maak een zin met het voorzetsel 'tussen'.

Slide 16 - Tekstslide

Laat de leerlingen individueel of in groepjes oefenen met het maken van zinnen met voorzetsels.
Oefening: verbeter de zin
Verbeter de zin: 'Hij gaat naar huis met zijn auto'.

Slide 17 - Tekstslide

Laat de leerlingen individueel of in groepjes oefenen met het verbeteren van zinnen.
Oefening: maak een verhaal
Maak een verhaal waarin ten minste vijf verschillende voorzetsels voorkomen.

Slide 18 - Tekstslide

Laat de leerlingen individueel of in groepjes oefenen met het gebruiken van voorzetsels in een verhaal.
Samenvatting
Vandaag hebben we geleerd hoe we voorzetsels op de juiste manier in een zin kunnen gebruiken. Let goed op de betekenis van het zelfstandig naamwoord en de juiste volgorde in de zin.

Slide 19 - Tekstslide

Vat de belangrijkste punten van de les samen en herhaal het leerdoel.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 20 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 21 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 22 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.