Herhaling

Welkom!

Neem rustig plaats en leg je aantekeningenschrift op tafel
Geschiedenis
Maris College - Klas 1 - vmbo 
H4 Steden en Staten
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!

Neem rustig plaats en leg je aantekeningenschrift op tafel
Geschiedenis
Maris College - Klas 1 - vmbo 
H4 Steden en Staten

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • 4.1
  • 4.3
  • 4.4 

Slide 2 - Tekstslide

4.1
Platteland en stad
Rond het jaar 1000 worden er twee veranderingen in de landbouw ingevoerd

Verandering 1
  • Heren willen een groter landbouw gebied
  • Ze laten boeren sloten graven in het moerasachtige gebied
  • Door de sloten liep het water weg en droogde de grond
  • Deze grond kon gebruikt worden voor landbouw

Verandering 2
  • Boeren verbeterde ook hun landbouwtechnieken
  • Ze gebruikten een andere ploeg om de grond te woelen
  • Daardoor groeide er minder onkruid en mengde het mest zich beter

Slide 3 - Tekstslide

4.1
Platteland en stad
  • Door deze twee veranderingen bracht de landbouw meer oogst op
  • Met meer voedsel leefden mensen langer en gezonder en daardoor groeide de bevolking
  • Zo verdubbelde de Europese bevolking tussen 1000 en 1300

Veel boeren produceerden meer voedsel dan ze zelf nodig hadden
  • Wat ze over hadden verkochten ze op een markt
  • Hierdoor groeide de handel
  • Door de bevolkingsgroei ging ook een deel van de boeren werken in de nijverheid ( Ze maakten producten thuis, in een werkplaats of op een bouwplaats)


Slide 4 - Tekstslide

4.1
Platteland en stad
  • Steeds meer handelaren en ambachtslieden gingen bij een markt wonen
  • Daardoor groeiden sommige marktplaatsen uit tot steden

  • In Europa ontstond zo weer een landbouw stedelijke samenleving

  • Verstedelijking: het ontstaan en de groei van steden

Slide 5 - Tekstslide

4.1
Meer geld
  • Er was veel handel op de markten
  • Boeren verkochten er groenten en kochten producten van ambachtslieden, zoals gereedschap

  • Er was veel vraag (wat iemand wilt kopen) en aanbod (wat iemand wilt verkopen)
  • Door de groeiende handel gingen mensen meer geld gebruiken
  • Handelaren verdienden door het maken van winst (het geld dat ze overhielden na de koop en verkoop van producten)

Slide 6 - Tekstslide

4.1
Meer geld
  • In deze tijd (tijd van steden en staten) had elke stad zijn eigen munt
  • Daarom werkte op elke markt een geldwisselaar
  • Bij hem kon je vreemde munten ruilen tegen munten van de stad

  • Sommige geldwisselaars gingen ook geld uitlenen en bewaren voor anderen 
  • Zo ontstonden banken

  • Banken verdienen geld door het laten betalen van rente
    (een vergoeding voor het lenen van geld)


Slide 7 - Tekstslide

4.1
Samenwerking
  • Een ambachtsman mocht niet zomaar verkopen wat hij wilde
  • Hij moest lid zijn van een gilde (beroepsvereniging van de stad)
  • Gilde voor timmermannen, schoenmakers etc.

  • Ambachtslieden werkten samen in gilden om erop te letten dat iedereen op dezelfde manier goede producten maakte
  • Een schoenmaker mocht allee schoenen verkopen die goedgekeurd waren door de gilde

  • Het gilde zorgde ook voor de opleiding

Slide 8 - Tekstslide

4.1
Samenwerking
  • Op de markten was handel van producten uit de omgeving maar ook van veel verder weg
  • Nederlanders deden volop mee aan de handel tussen verschillende volken
  • Internationale handel

  • Om dit te bevorderen werkte de handelaren aan de Noordzee en de Oostzee samen in een verbond: de Hanze

  • De Hanzesteden maakte gebruik van tol
  • Op de manier ontstond er in Noord-Europa een levendige handel in producten zoals bont, vis, graan, textiel en zout

Slide 9 - Tekstslide

4.3
Kerk en geloof
  • In de tijd van Steden en Staten gaven veel stadsbewoners geld uit aan het bouwen van grote kerken
  • 'Kijk hoe rijk en hoe gelovig wij zijn'

  • Mensen vonden leven na de dood belangrijker dan het leven op aarde
  • Een belangrijke christelijke waarde (iets wat mensen belangrijk vonden)

  • De kerk leerde mensen die goed leefde, direct na hun dood naar de hemel gingen
  • De meeste mensen gingen pas naar de hemel nadat ze eerst in het vagevuur waren gestraft voor hun zonde
  • Mensen die erge zonde hadden begaan gingen naar de hel

Slide 10 - Tekstslide

4.3
Kerk en geloof
De kerk had veel invloed op het leven van de mensen

  • Geestelijken vertelde in hun preken dat door veel bidden mensen in de hemel konden komen
  • Mensen moesten aan liefdadigheid doen (hulp aan zwakkeren mensen)
  • Sommige mensen maakte een bedevaart (reis om op een heilige plaats te bidden)

  • Christenen aanbaden heiligen (gestorven personen die werden vereerd om hun goede daden)
  • Mensen geloofden dat ze een heilige in gebed hun hulp kon bieden

Slide 11 - Tekstslide

4.3
De normen van de kerk
De kerk bepaalde ook wat normaal was
Mensen die met gedrag of ideeën afweken van de norm van de kerk hadden het moeilijk
Ketters
Geloofden niet in hetzelfde als de christenen
Straf: levend op de brandstapel verbranden

Heksen
Werden verdacht van toverij en samenwerken met de duivel
Straf: levend op de brandstapel verbranden

Joden
Aten geen varkensvlees en sloten winkels op de sabbat (zaterdag)


Slide 12 - Tekstslide

4.3
De normen van de kerk
  • In Europa breekt de pest uit (een besmettelijke ziekte die wordt veroorzaakt door een bacterie. Die bacterie wordt overgedragen door vlooien)

  • De joden krijgen de schuld
  • 'Zij hebben de waterbronnen vergiftigd'

  • Dat leidde tot veel pogroms (uitbarstingen van geweld tegen joden)

  • Door het antisemitisme (Jodenhaat) kregen joden een aparte positie in de samenleving

  • Joden moesten in aparte wijken gaan wonen
  • Joden mochten geen lid zijn van een gilde

Slide 13 - Tekstslide

4.3
Kruistochten
  • In 1095 riep de paus christenen in Europa op om de stad Jeruzalem te bevrijden van de islamitische Turken

  • De paus beloofde dat iedereen die in de strijd stierf, direct naar de hemel zou gaan
  • Kruistochten (gewapende tochten van christenen om land van niet-christenen te veroveren)

  • Het lukt de kruisvaarders om de stad van de Arabieren te veroveren
  • Er ontstaat een lange strijd tussen de moslims en christenen
  • Maar er ontstaat daardoor ook handel met de Arabieren

  • In 1921 verdrijven de Arabieren de kruisvaarders 

Slide 14 - Tekstslide

4.4
Drie vorsten
Omstreeks 1240 werden Franse koningen steeds machtiger en rijker

  • Dit had te maken met de opkomst van de steden
  • De koningen kregen veel geld uit de verkoop van stadsrechten en uit belastingen

  • Met dat geld namen ze ambtenaren in dienst (mensen die de koning hielpen met het bestuur van het land)

  • Met dat geld nam de Franse koning ook een eigen leger
  • Dit had de koning nodig om zichzelf en zijn land te verdedigen tegen vijanden

Slide 15 - Tekstslide

4.4
Drie vorsten
  • Koningen gingen hun land steeds meer besturen als één staat
  • Staatvorming 
  • Dezelfde regels gelden voor alle mensen en op alle plekken in het land

  • Koningen gingen hun land ook steeds meer besturen vanuit één plek
  • Centralisatie
  • Koning had zijn paleis in de hoofdstad van het land
  • Hofhouding

  • Met ambtenaren in dienst en een eigen leger werd de koning minder afhankelijk van de hulp van leenmannen 
  • Zo werden koningen steeds machtiger

Slide 16 - Tekstslide

4.4
Drie standen
  • Burgers kregen voor het geld dat ze aan koningen betaalden, stadsrechten
  • Maar de burgers waren nog niet tevreden
  • Ze wilden ook inspraak (hun mening kunnen geven als een koning een besluit nam)

  • Om aan de wens te voldoen gingen koningen de burgers behandelen als derde stand
  • Als koningen nu geld of advies nodig hadden, dan hielden ze eerst een vergadering met de drie standen
  • Engeland -- Parlement
  • Frankrijk -- Staten-Generaal

Slide 17 - Tekstslide