Les 23 januari Herhaling werkwoordspelling

Les 23 januari Herhaling werkwoordspelling
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 23 januari Herhaling werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je weet weer hoe je werkwoorden correct spelt.
- Je weet hoe je je kunt voorbereiden op de toets.

Slide 2 - Tekstslide

Lesprogramma
- Welkom en voorbereiding toets (5 min)
- Opfrisser: werkwoordspelling (10 min)
- Zelfstandig werken: opdrachten maken: (35 min)
- Nabspreken opdrachten (10 min)

Slide 3 - Tekstslide

Hoe ziet de toets eruit?
50% werkwoordspelling (22 punten)
2 zinnen ontleden (10 punten)
2 zinnen hoofdletters en leestekens (7 punten)
Meervoud maken van zelfstandig naamwoorden (5 punten)

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Stap 1
Is het wel of geen persoonsvorm?

Hoe bepaal je dit?

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Enkelvoud
ik en voor jij:                                 ik-vorm (werkwoord - en, soms aanpassen)
hij, zij, het en achter jij:           ik-vorm + t

Meervoud
ik-vorm+ en (dus hele werkwoord)

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd
Zwakke werkwoorden (want sterke werkwoorden veranderen van klank)
Enkelvoud:
ik-vorm + de
ik-vorm + te

Meervoud
ik-vorm+ten
Ik vorm +den

Slide 8 - Tekstslide

te(n) of de (n)
- je schrijft wat je hoort
- hoor je het niet, dan kijk je naar de laatste letter als je -en van het werkwoord afhakt en het kofschip


Slide 9 - Tekstslide

Verleden tijd sterke werkwoorden
Veranderen van klank: je schrijft op wat je hoort.
Lopen- hij loopt - liep - liepen - gelopen
Zingen - hij zingt - zong -zongen- gezongen
Gelden - het geldt-gold-golden- gegolden
Lijden-hij lijdt- leed- geleden
Spreken- hij spreekt-hij sprak-gesproken
Kopen-hij koopt-kocht-gekocht
Veel mogelijkheden: vind je dit lastig, oefen extra in 2.9 met Versterk jezelf

Slide 10 - Tekstslide

Om je te helpen, is er een schema werkwoordspelling.

Slide 11 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord (vd) in een zin. Voltooid betekent dat iets af is.
Gaya heeft geld gespaard voor de vakantie.

Slide 12 - Tekstslide

Zo schrijf je het voltooid deelwoord
*Eindigt het voltooid deelwoord op een -t of -d? Gebruik de verlengproef om de laatste letter te vinden:
Mijn ouders hebben gefiets... Je hoort gefietste --> je schrijft gefietst.

Slide 13 - Tekstslide

Zo schrijf je het voltooid deelwoord
*Als je niet goed kunt horen of het -d of -t moet zijn, gebruik je
 't ex-fokschaap.

Hij heeft gejuich ..... voor de voetbalwedstrijd.
--> ch in 't exfokschaap, dus gejuicht.

Slide 14 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-, her- ver- of be- en kan een deel zijn van het werkwoordelijk gezegde. Er staat dan een vorm van hebben, zijn, of worden in de zin.
Bijvoorbeeld: Nicolai is in het zwembad gedoken.

Slide 15 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Een voltooid deelwoord kan ook als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt.
Bijvoorbeeld: de geperste sinaasappel; de ingehaalde toets.
Het staan dan voor het zelfstandig naamwoord.

Slide 16 - Tekstslide

Een voltooid deelwoord eindigt meestal op en bij de sterke werkwoorden
slapen - heeft geslapen; staan - heeft gestaan

Een voltooid deelwoord eindigt altijd op een -t of -d bij de zwakke werkwoorden.



Voltooid deelwoord - spelling

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Vragen?
Tips:
- Bekijk zelf een filmpje op YouTube met uitleg over werkwoordspelling
- Oefen extra in de online methode bij Versterk jezelf
- Oefen extra op de website www.cambiumned.nl

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag
1. Maak het oefenmateriaal werkwoordspelling
2.Maak in Lessonup het toetsje zinsontleding
3. Oefen extra met Versterk jezelf in de online methode

Slide 21 - Tekstslide