Present Simple- Bij gewoontes, feiten en regelmaat. Vaak met woorden als, always, every week.
He, she, it? -> werkwoord + s.
I, you, we, they? -> werkwoord.
De present simple komt vaak terug.
Present Continuous- Bij dingen die nu aan de hand zijn. Vaak met woorden als right now, at the moment.
Vorm van to be + werkwoord + ing
De present continuous gaat over het moment.