week 15 les 2

Wat gaan we doen?
  • Gezamenlijke opdrachten afmaken (opdracht 6, 7 en 8), moet je eind van de les inleveren. 

  • Heb je het af? Dan zet ik je aan het werk.  
timer
25:00
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
  • Gezamenlijke opdrachten afmaken (opdracht 6, 7 en 8), moet je eind van de les inleveren. 

  • Heb je het af? Dan zet ik je aan het werk.  
timer
25:00

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij het vak Nederlands
Doe mee met de quiz



Slide 2 - Tekstslide

Wat leer je bij Nederlands?
A
lezen, schrijven en spreken
B
fictie en spelling
C
grammatica en woordenschat
D
A, B, C en nog meer

Slide 3 - Quizvraag

Welk woord is GOED geschreven?
Welk woord is GOED geschreven?
A
interresant
B
maastricht
C
encyclopedie
D
onmiddelijk

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord is GOED geschreven?
Welk woord is GOED geschreven?
A
suporter
B
apartement
C
pappegaai
D
applaus

Slide 5 - Quizvraag

Welk spreekwoord staat hier?

Slide 6 - Open vraag

De hond in de pot vinden
A
We eten vanavond stoofvlees
B
We gaan barbequen
C
Te laat zijn voor het eten
D
Het eten is op de grond gevallen

Slide 7 - Quizvraag

De bokkenpruik op hebben.
A
Slechtgehumeurd zijn / boos zijn
B
Een bad-hair-day hebben
C
Een pruik dragen
D
Je anders voordoen dan je bent

Slide 8 - Quizvraag

Oude koeien uit de sloot halen.
A
Koeien die in de sloot gevallen zijn redden
B
Oude mensen helpen
C
Op een boerderij werken
D
Oude verhalen vertellen

Slide 9 - Quizvraag

Zij lijken op elkaar als twee druppels water.
A
Zij zijn helemaal nat geregend
B
Zij lijken heel veel op elkaar
C
Zij hebben altijd dezelfde mening
D
Zij zijn tweeling

Slide 10 - Quizvraag


Slide 11 - Open vraag

Wat is de oudste Nederlandse zin?
A
Uiele ik oud aan then wolken zo thee erthen
B
Hebban olla vogala
C
Ja, vrouwe, ik zal 't u maar segge
D
Hebbe gij hiero op den Regge-school het naar den zin?

Slide 12 - Quizvraag

In welke zin staan precies drie werkwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 13 - Quizvraag

..... je het gezellig hier?

Wat moet er op de puntjes staan?
A
Vint
B
Vindt
C
Vind
D
Vintd

Slide 14 - Quizvraag

Gedane zaken ..... geen keer
A
zien
B
lopen
C
nemen
D
namen

Slide 15 - Quizvraag

Achter de ......... zitten
A
bloemen
B
rozen
C
narcissen
D
geraniums

Slide 16 - Quizvraag

Balen als een ......
A
stekker
B
schroef
C
gek
D
bus

Slide 17 - Quizvraag

Ik heb met hem nog een appeltje te ..........
A
eten
B
plukken
C
schillen
D
snijden

Slide 18 - Quizvraag

Een ........ voor je kop hebben
A
muts
B
muur
C
glas
D
bord

Slide 19 - Quizvraag

Een zware ..... aan iets hebben
A
stekker
B
dobber
C
slobber
D
broek

Slide 20 - Quizvraag

vraag 1: teksten

Wat voor een soort tekst is dit?

A
gedicht
B
gebruiksaanwijzing
C
krantenartikel
D
voorleesboek

Slide 21 - Quizvraag

vraag 2: een uitdrukking

Zo gezond als een ...
A
vis
B
hond
C
kip
D
pauw

Slide 22 - Quizvraag

vraag 3: spelling

Welk woord is GOED geschreven?
A
interresant
B
portomonnee
C
encyclopedie
D
onmiddelijk

Slide 23 - Quizvraag

vraag 4: woordenschat
Hoe noem je een ander woord met (bijna) dezelfde betekenis?

A
gezegde
B
synoniem
C
alinea
D
afbeelding

Slide 24 - Quizvraag

vraag 6: uitdrukking Wat betekent:
Je ziet er
bedrukt uit?
A
dat je er verdrietig uitziet
B
dat je er moe uitziet
C
dat het lijkt of je onder het kopieerapparaat lag
D
dat je er goed uitziet

Slide 25 - Quizvraag

vraag 5: lezen
Uit welke boekenserie komt deze illustratie?
A
Hugo
B
Het leven van een loser
C
Niek de Groot
D
Dagboek van een muts

Slide 26 - Quizvraag

vraag 7: grammatica
In welke zin staan precies drie werkwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 27 - Quizvraag

vraag 8: gesprekken
Hoe noem je
wat iemand ergens van vindt?
A
interview
B
doorvragen
C
feit
D
mening

Slide 28 - Quizvraag

Vraag 9: Vul de juiste vorm in:
(Houden) jij meer van chocolade of van drop? - TT

Slide 29 - Open vraag

Vraag 10: Noem de drie lidwoorden!

Slide 30 - Open vraag

Vraag 11: Is
BIJTEN
een zwak of een sterk werkwoord?
A
het is geen werkwoord
B
sterk
C
zwak
D
ik heb geen idee

Slide 31 - Quizvraag