Spaans Velp semana 5.2

Hoy es martes
programa de hoy
repaso verbos -ar
libro p. 32-33-34
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoy es martes
programa de hoy
repaso verbos -ar
libro p. 32-33-34

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué significa?
bailar
A
roken
B
betalen
C
dansen

Slide 2 - Quizvraag

¿Qué significa?

caminar
A
betalen
B
reizen
C
lopen
D
wandelen

Slide 3 - Quizvraag

¿Qué significa?

viajar
A
betalen
B
reizen
C
lopen

Slide 4 - Quizvraag

¿Qué significa?

reservar
A
betalen
B
reserveren
C
lopen
D
spreken

Slide 5 - Quizvraag

¿Qué significa?

hablar
A
roken
B
leven
C
praten
D
spreken

Slide 6 - Quizvraag

¿Qué significa?

enviar
A
spreken
B
wandelen
C
sturen
D
studeren

Slide 7 - Quizvraag

¿Cómo se dice en español?

kopen
A
hablar
B
comprar
C
pagar
D
caminar

Slide 8 - Quizvraag

¿Cómo se dice en español?

reizen
A
viajar
B
cantar
C
fumar
D
caminar

Slide 9 - Quizvraag

¿Cómo se dice en español?

roken
A
bailar
B
caminar
C
fumar
D
hablar

Slide 10 - Quizvraag

¿Cómo se dice en español?

studeren
A
caminar
B
fumar
C
hablar
D
estudiar

Slide 11 - Quizvraag

¿Cómo se dice en español?

betalen
A
comprar
B
fumar
C
pagar
D
estudiar

Slide 12 - Quizvraag

¿Cómo se dice en español?

luisteren
A
estudiar
B
fumar
C
viajar
D
escuchar

Slide 13 - Quizvraag

¿Cómo se dice en español?

werken
A
estudiar
B
trabajar
C
bailar
D
escuchar

Slide 14 - Quizvraag

¿Qué significa?
bailo
A
jij danst
B
ik dans
C
hij danst

Slide 15 - Quizvraag

¿Qué significa?

caminamos
A
u reist
B
wij reizen
C
jullie wandelen
D
wij wandelen

Slide 16 - Quizvraag

¿Qué significa?

viajan
A
jullie reizen
B
zij reizen
C
wij reizen

Slide 17 - Quizvraag

¿Qué significa?

reservas una habitación
A
jij reserveert een kamer
B
ik reserveer een kamer
C
hij reserveert een kamer

Slide 18 - Quizvraag

¿Qué significa?

¿Habla usted español?
A
Spreekt hij Spaans
B
Spreek jij Spaans?
C
Spreekt u Spaans

Slide 19 - Quizvraag

¿Cómo se dice en español?

Ik betaal de rekening
A
Compro la cuenta
B
Fumo la cuenta
C
Pago la cuenta
D
Pagas la cuenta

Slide 20 - Quizvraag

¿Cómo se dice en español?

¿Escucháis la radio?
A
Luisteren zij naar de radio?
B
Luister jij naar de radio?
C
Luistert u naar de radio?
D
Luisteren jullie naar de radio?

Slide 21 - Quizvraag

¿Qué significa?

Juan envia una tarjeta
A
Jan stuurt een kaart
B
Jan schrijft een kaart
C
Jan studeert Japans
D
Jan rookt een sigaret

Slide 22 - Quizvraag

libro
maken 32-33-34

Slide 23 - Tekstslide

Sleep de Spaanse woorden naar de Nederlandse betekenis.
s'middags
s'ochtends
elke dag
s'avonds
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
het weekend
zaterdag
zondag
por la tarde
por la mañana
por la noche
el fin de semana
lunes
martes
miércoles
jueves
viernes
sábado
domingo
todos los días

Slide 24 - Sleepvraag

los días de la semana
lunes
martes
miércoles
jueves
viernes
sábado
domingo

Slide 25 - Tekstslide

Kahoot
getallen 1-30

Slide 26 - Tekstslide