FA 5V Verbes

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Présent
Meeste werkwoorden in présent zijn regelmatig. Deze kun je dus vervoegen door de regels te volgen. Er zijn echt ook onregelmatige werkwoorden. Deze moet je LEREN!!

Slide 3 - Tekstslide

Leer de regels en uitzonderingen
Voor andere tijden moet je de regels leren (en dus niet alle rijtjes).

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Je (praat) de notre lycée. (parler)
A
parles
B
parle
C
parlons
D
parlent

Slide 8 - Quizvraag

Tu (wacht) le bus. (attendre)
A
attends
B
attend
C
attendons
D
attendez

Slide 9 - Quizvraag

On (eindigen) nos devoirs. (finir)
A
finis
B
finit
C
finissons
D
finissent

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

(Zij is gegaan) au collège. (aller)
A
Elle allé
B
Elle a allé
C
Elle est allé
D
Elle est allée

Slide 16 - Quizvraag

(Ik heb gewacht) mon amie. (attendre)
A
J’ai attendré
B
Je suis attendré
C
J’ai attendu
D
Je suis attendu(e)

Slide 17 - Quizvraag

On (hebben gehad) een cadeau. (avoir)
A
a eu
B
avons eu
C
a avoiré
D
ons avoiré

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

(Hij had) 12 ans. (avoir)
A
Il avoirait
B
Il avait
C
Il a eu
D
Il avé

Slide 21 - Quizvraag

(Marie en Paul waren) blij.
A
M et P êtraient
B
M et P sommont
C
M et P était
D
M et P étaient

Slide 22 - Quizvraag

Les fleurs (groeiden) très vite.
A
grandiaient
B
grandissaient
C
grandiraient
D
ont grandi

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

(Arnaud zal praten) de notre prof
A
Arnaud parla
B
Arnaud va parler
C
Arnaud parlera
D
Arnaud parlerait

Slide 26 - Quizvraag

(Zij (vmv) zullen gaan) à Paris.
A
Elles iront
B
Elles iraient
C
Elles vont aller
D
Elles alleront

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

(U zou kunnen) jouer au foot.
A
Vous pourriez
B
Vous pourrez
C
Vous pouvoiriez
D
Vous alliez pouvoir

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Ik sta op (se lever)
A
Je lève moi
B
Je me lèves
C
Je me lève
D
Je lève

Slide 36 - Quizvraag

(Marie heeft gepoetst)haar tanden.
A
Marie a brossé
B
Marie s’a brossé
C
Marie est brossée
D
Marie s’est brossée

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide