Kapitel 1 het werkwoord 'haben'
1 / 22
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Er ............ Hunger.
A
habe
B
habt
C
hat
D
habst
Slide 3 - Quizvraag
Wir .......... auf den Bus gewartet.
A
habe
B
haben
C
habben
D
hat
Slide 4 - Quizvraag
Ich ........ eine gute Note.
A
hast
B
habbe
C
habt
D
habe
Slide 5 - Quizvraag
.......... Sie gestern ein Glas Bier getrunken, Herr Hanze?
A
haben
B
hat
C
habe
D
hast
Slide 6 - Quizvraag
Was ......... ihr gemacht?
A
habt
B
habe
C
haben
D
hat
Slide 7 - Quizvraag
Sie(ev) ......... keine Angst
A
haben
B
hat
C
habe
D
hast
Slide 8 - Quizvraag
Sie(mv) ........... heute Deutsch.
A
hat
B
haben
C
habe
D
hast
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Ich ............ eine Frage.
Slide 11 - Open vraag
Wir ............ heute frei.
Slide 12 - Open vraag
Warum ............ du das gemacht?
Slide 13 - Open vraag
Wann ........ er seine Hausaufgaben gemacht?
Slide 14 - Open vraag
Sie(ev) ........... einen Bruder.
Slide 15 - Open vraag
Was ......... ihr gesehen?
Slide 16 - Open vraag
Es ..............geregnet
Slide 17 - Open vraag
Was ............ Sie gemacht, Frau Hanze?
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Tekstslide
welke vorm van 'haben' hoort bij 'ich"?
Slide 20 - Woordweb
welke vorm van 'haben' hoort bij 'wir"?
Slide 21 - Woordweb
welke vorm van 'haben' hoort bij 'er"?
