GL 3havo Chapitre 3 herhaling

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Bonjour HA3D et HA3E

Plan d'action

reprise (herhaling) chapitre 3:

Le futur proche 

Le futur simple (p.38 TB)

Poser une question (p.44 TB)

Futur proche

Je maakt de futur proche door :

- een vorm van aller te gebruiken

- met daarachter een heel ww

eigenlijk zoals in 't Nedelands:

Ik ga zwemmen.

Je vais nager.

Vertaal:
Wij gaan werken.

1. Nous allons travaillé.
2. Nous avons travailler.
3. Nous allons travailler.
4. Nous avons travaillé.

Vertaal :
Jullie gaan huiswerk maken.

1. Vous avez fait vos devoirs.
2. Tu vas faire tes devoirs.
3. Ils vont faire leurs devoirs.
4. Vous allez faire vos devoirs.

Wat ga je na de les doen?
(maak een hele Franse zin: "Je ... ... ... .")

Futur Simple

Je maakt de futur simple door :

- het hele werkwoord te gebruiken 

- met de uitgangen van het werkwoord avoir

(ai, as, a, ons, ez, ont) 

Kijk in je tekstboek voor onregelmatige vormen. 

Deze moet je uit je hoofd leren.

Vul de juiste vorm in van de futur:
Imagine ta vie dans 10 ans.
Quel métier est-ce que tu .......... ?

1. exercerai
2. exerceras

Ingénieur ou manager, je ...........beaucoup d'argent.

1. gagnerai
2. gagneras

On........ encore amis, tu crois?

1. sera
2. seras

Nous .................. en vacances ensemble.

1. partiront
2. partirez
3. partirons

Et toi? Tu (avoir) une femme et des enfants?

Si tu as une famille, vous (aller) dans beaucoup de pays?

Poser une question

je kunt vragen stellen

 

- met een vraagwoord

- zonder een vraagwoord

- met quel - quels - quelle - quelles 

Maak de zin op 3 manieren vragend:
Ton frère est malade.

Welke vraag is FOUT?

1. Va-t-il à la maison?
2. Est-ce qu'il va à la maison?
3. Il va t- il à la maison?
4. Il va à la maison?

Maak de vraag op 3 manieren:
Hebben jullie een hond?

Op welke plaats in de Franse zin kun je het vraagwoord zetten?

Vragen mét een vraagwoord

vraagwoord in het Frans aan het einde van de zin:

Tu pars en vacances où?

 vraagwoord aan het begin van de zin + inversie:

Où pars-tu en vacances?

vraagwoord aan het begin + est-ce que + normale zin

Où est-ce que tu pars en vacances?

Goed of fout?
Quand peux-tu venir chez moi?

1. goed
2. fout

Goed of fout?
Quand tu peux venir chez moi?

1. goed
2. fout

Goed of fout?
Tu peux venir chez moi quand?

1. goed
2. fout

Zet "est-ce que" op de goede plaats: Quand tu peux venir chez moi?

Welke vormen heeft het Franse woord voor "welk(e)"?

Welk boek is van jou?
... livre est à toi?

1. Quel
2. Quels
3. Quelle
4. Quelles

Welke auto is van jou?
... voiture est à toi?

1. Quel
2. Quels
3. Quelle
4. Quelles

Welke fietsen zijn van jullie?
... vélos sont à vous?

1. Quel
2. Quels
3. Quelle
4. Quelles

Welke schoenen zijn van jullie?
... chaussures sont à vous?

1. Quel
2. Quels
3. Quelle
4. Quelles

Huiswerk:

chapitre 4

werkboek p.145-152

ex.11 t/m 16

of online