1. Acuut/plotseling beginnend, snel verlopend
2 Infectie/ het binnendringen van ziekteverwekkende micro-organismen in je lichaam die een ontstekingsreactie veroorzaken
3 Bacterie/Dit zijn piepkleine wezentjes die je alleen met een microscoop kan zien. Sommige bacteriën veroorzaken ook ziekten
4 Virus/Virussen zijn superkleine organismen die ziektes bij mens, dier en plant veroorzaken. Een virus leeft niet zelf, maar plakt aan je lichaamscel vast en vermenigvuldigt zich dan. Er is geen echt medicijn tegen virussen. Verkoudheid of griep.
5 Complicatie/ bijkomende ziekte
6 Diagnose/vaststellen aan welke ziekte een patiënt lijdt
7 Epidemie/wanneer er in korte tijd veel mensen ziek worden. Dit kan gebeuren door de verspreiding van bacteriën of virussen.
8 Incubatietijd/tijd die verloopt tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekteverschijnselen
9 Medicatie/de geneesmiddelen die iemand gebruikt
10 Preventief/werkzaamheid van geneesmiddelen om ziekten te voorkomen
11 Symptomen/ziekteverschijnselen
12 Vaccinatie/inenting
13 Wering/het tegengaan
14 GGD/Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst.
15 RIVM