Vraagwoorden

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Vraagwoorden

Wanneer ik een vraag maak met een vraagwoord, waar staat dat vraagwoord dan?

1. einde van de zin
2. begin van de zin
3. halverwege de zin
4. voor het werkwoord

Wat is GEEN vraagwoord

1. Wat
2. Waarom
3. Weet
4. Wanneer

Wat is GEEN vraagwoord

1. Hoeveel
2. Hoe
3. Welke
4. Wacht

Wat is GEEN vraagwoord?

1. omdat
2. wanneer
3. waar
4. waarom

Welk vraagwoord?
............... heet jij? Ik heet Max.

1. wie
2. wat
3. waar
4. hoe

Welk vraagwoord?
............... ben jij? Ik ben de docent.

1. wie
2. wat
3. waar
4. hoe

Welk vraagwoord?
............... werk je in Nederland?
Want ik vind dat leuk.

1. wie
2. waarom
3. waar
4. wanneer

Welk vraagwoord?
............... woon jij? In Eindhoven.

1. wie
2. wat
3. waar
4. hoe

Welk vraagwoord?
............... werk jij?
Ik werk elke dag.

1. wie
2. wat
3. waar
4. wanneer

____________ dagen hebben we vakantie?
Welk vraagwoord kies je?

1. Hoeveel
2. Wie
3. Wat
4. Wanneer

Welk vraagwoord?
...... heb jij je verjaardag gevierd? Dit weekend.

1. Waar
2. wanneer
3. hoe
4. hoeveel

Welk vraagwoord past bij:
de relschoppers

1. hoe
2. wanneer
3. wie
4. waarom

Welke zin past bij het vraagwoord waar?

1. We zongen uit volle borst.
2. Konden we met de bus vertrekken?
3. Om 10 uur hadden we afgesproken
4. We zouden elkaar op school treffen.

Welk vraagwoord past bij;
voorzichtig?

1. waar
2. hoeveel
3. hoe
4. wanneer

Welk vraagwoord past bij:
in de prullenbak

1. hoe
2. waar
3. wanneer
4. hoeveel