Berekeningen met de formule van het energieverbuik E= P x t kunnen maken.
Slide 2 - Tekstslide
Voorkennis
Je hebt in de tweede klas al iets over vermogen geleerd.
Noteer op je wisbord wat je hier nog over weet.
Slide 3 - Tekstslide
Vermogen
Hoeveel elektrische energie een
toestel per seconde verbruikt (watt)
Vermogen hangt af van spanning en stroomsterkte
typeplaatje
broodrooster
Slide 4 - Tekstslide
Elektrisch vermogen
De hoeveelheid geleverde energie per seconde.
U is spanning in volt (V)
I is stroom in ampere (A)
P is vermogen in watt (W)
P=U⋅I
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Het maximale vermogen op een groep met een zekering van 16 A.
Slide 7 - Tekstslide
Boven de 3680 W kan de zekering springen, want dan is de stroom groter dan 16 A.
Slide 8 - Tekstslide
Elektrische energie
P is vermogen in watt (kW) van W naar kW delen door 1000
t is tijd in uren (h) van minuten naar uren delen door 60
E is energieverbruik in kilowattuur (kWh)
E=P⋅t
Slide 9 - Tekstslide
Een oud en nieuw model energiemeter
Slide 10 - Tekstslide
Wat is 1 kWh ?
1 kilowattuur is het energieverbruik als een apparaat met een vermogen van 1 kiloWatt 1 uur aanstaat. Dit kost c.a. € 0,25
Een vermogen van 2 kW een half uur kan natuurlijk ook
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
De powermonitor
Hierop kun je o.a. vermogen, spanning, stroomsterkte, energieverbruik direct aflezen.
Slide 14 - Tekstslide
Belang lesdoel
Bereken wat een apparaat aan energie kost per jaar.
Geld besparen door juiste aanschaf.
Hoger cijfer doordat formules veel punten opleveren bij toetsen.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Bereken het vermogen van elk lampje (als het op de juiste spanning brandt).
Slide 20 - Tekstslide
Hakim doet een proef met een verwarmingselement (een stuk weerstandsdraad dat met plastic geïsoleerd is). Met zo'n element kun je het water in een bekerglas verwarmen.
In de figuur in de volgende dia zie je Hakims proefopstelling. De spanningsmeter geeft 11,5 V aan, de stroommeter 1,9 A.
Bereken het vermogen van het verwarmingselement.
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
In een huiskamer branden 's avonds van 19.00 tot 23.00 uur:
– vier lampen van 10 W;
– twee lampen van 15 W;
– één lamp van 25 W.
a Bereken hoeveel elektrische energie deze lampen samen per avond verbruiken.
b Bereken de kosten.
Slide 23 - Tekstslide
vier lampen van 10 W:
P = 40 W = 0,04 kW t = 4 h E = P ∙ t = 0,04 ×4 =0,16kWh
twee lampen van 15 W:
P = 30 W = 0,03 kW t = 4 h E = P t = 0,03 × 4
= 0,12 kWh
één lamp van 25 W: P = 25 W = 0,025 kW t = 4 h E = P ∙ t
= 0,025 × 4 = 0,1 kWh
Samen gebruiken de lampen: 0,16 + 0,12 + 0,1 = 0,38 kWh
E = P tot x tot = 0,095 kW x 4 h = 0,38 kWh (kost €0.095)
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Ayse gebruikt de magnetron om het eten op te warmen.
De magnetron gebruikt een stroomsterkte van 3 A.
Bereken het vermogen van deze magnetron.
Slide 26 - Tekstslide
Uitwerking magnetron
Geg: U = 230 V (netspanning)
I = 3 A
Gevr: P
Opl: P = U x I
P = 230 x 3 = 690 W
Slide 27 - Tekstslide
Ayse moet een maaltijd een kwartier in de magnetron doen.
a Bereken hoeveel energie de magnetron van 690 W in die tijd verbruikt in kWh.
b Bereken de kosten als 1 kWh 22 cent kost.
Slide 28 - Tekstslide
Uitwerking
Geg P= 690 W
t = 15 minuten = 0,25 h
Gevr:E in kWh en de kosten
E = P x t
E = 0,69 kW x 0,25 h = 0,17 kWh
Kosten: 0,17 x 22 = 3,7 cent
Slide 29 - Tekstslide
Huiswerk
Maak opgaven 31 t/m 39 op blz.51,52,53 in je werkboek!