Present Simple vs Present Continuous

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

(Write down a full centence in English)

What did you do during your vacation?

Slide 2 - Open vraag

Present Simple vs Present Continuous

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Jimmy ___ to play games.
A
like
B
likes

Slide 6 - Quizvraag

You ___ in Schijndel.
A
live
B
lives

Slide 7 - Quizvraag

It never ___ in Rosmalen.
A
rain
B
rains

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Choose the Present Continuous.

Our teacher ___ the grammar.
A
explains
B
is explain
C
explaining
D
is explaining

Slide 10 - Quizvraag

Choose the Present Continuous.

Listen! The birds ___ a song!
A
sing
B
singing
C
are sing
D
are singing

Slide 11 - Quizvraag

Choose the Present Continuous.

We ___ to the pub right now.
A
go
B
are going
C
are go
D
going

Slide 12 - Quizvraag

Choose the Present Continuous.

When ___ for vacation?
A
are we leaving
B
are we leave
C
we leaving
D
we leave

Slide 13 - Quizvraag

De shit-regel hoort bij?
A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 14 - Quizvraag

Welke tijd geeft aan dat je nu iets aan het doen bent?
A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 15 - Quizvraag

Welke tijd geeft aan dat je iets regelmatig doet of dat iets een feit is?
A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 16 - Quizvraag

She is playing the piano.
A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 17 - Quizvraag

She plays the piano.
A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 18 - Quizvraag


I ___ a book at the moment.
A
read
B
am reading

Slide 19 - Quizvraag

Right now, my parents ___ the Christmas shopping!
A
do
B
are doing

Slide 20 - Quizvraag

I ___ TV every day.
A
watch
B
am watching

Slide 21 - Quizvraag


My little brother never ___ his room.
A
cleans
B
is cleaning

Slide 22 - Quizvraag

Who, what, when, where, why, how

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

... are those people?
A
Who
B
Why
C
What
D
When

Slide 25 - Quizvraag

... is my bike?
A
Why
B
Who
C
When
D
Where

Slide 26 - Quizvraag

... are you angry?
A
When
B
Why
C
Who
D
How

Slide 27 - Quizvraag

... is your dad?
A
Why
B
When
C
How
D
Where

Slide 28 - Quizvraag

________ were you born? In August or September?
A
How
B
What
C
Why
D
When

Slide 29 - Quizvraag

______ is that woman, next to your father? I don't know her.

Slide 30 - Open vraag

__________ do your grandparents live?

Slide 31 - Open vraag

Korte samenvatting
Who:                       je gebruikt who om te vragen wie er wordt bedoeld.
What:                     je gebruikt what om te vragen wat iets is.
Where:                  je gebruikt where om te vragen naar een plaats.
When:                   je gebruikt when om te vragen naar een tijd.
Why:                      je gebruikt why om te vragen naar een reden
How:                      je gebruikt how om te vragen naar de manier waarop iets     gebeurt, of gevoelens.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide