Ik kan het onderwerp van de tekst benoemen
Ik kan de hoofdgedachte benoemen.
Ik kan de tussenkopjes benoemen
Ik weet waar ik de bron kan vinden en wat voor bron het is.
Ik weet of de tekst een tweedeling of een driedeling is.
Ik weet wat voor tekstsoort het is en welk tekstdoel
Ik kan de kernzin aanwijzen.
Ik weet wat verwijswoorden woorden zijn.
Ik weet wat een signaalwoord is en welk tekstverband daarbij hoort.