Week 7 - Les 1

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Week 7 - Les 1

Planning

1) Woordjes oefenen

2) Uitleg Past Simple

3) Oefenen Past Simple

4) Maken opdracht 1 tm 4

Lesdoelen: woordjes oefenen, past simple beheersen

Jewels of Wisdom

1) Ga naar de link op de volgende pagina

2) Klik op games

3) Klik op Jewels of Wisdom

4) Probeer de hoogste score weg te zetten

5) Blijf doorgaan tot de timer op 0 staat

www.cram.com

Planning

1) Woordjes oefenen

2) Uitleg Past Simple

3) Oefenen Past Simple

4) Maken opdracht 1 tm 5

Lesdoelen: past simple begrijpen, luisteren oefenen, woordenschat oefenen

The Past Simple

De Past Simple gebruik je om te praten over dingen die afgelopen zijn

Meestal staat er een signaalwoord in de zin.

You walked to school yesterday.

I did my homework last weekend.

She was born in 2008.

Did you buy those tickets an hour ago?

Hoe maak je de Past Simple?

Positieve zinnen (+) 

Hele werkwoord + ed (played, walked, talked, ignored)

2e vorm (did, went, bought, caught)

Ontkenningen (-)

didn't + hele werkwoord (didn't play, didn't walk, didn't do, didn't go)

Vragen (?)

Did + hele werkwoord (Did...talk, Did...ignore, Did...bring, Did...catch)

Het werkwoord To Be

Positieve zinnen (+) 

I, He, She, It = Was

You, We, They = Were

Ontkenningen (-)

I, He, She, It = wasn't

You, We, They = weren't

Vragen (?)

Was + I, he, she, it

Were + you, we, they

LessonUp opdracht

Kies bij de volgende 10 zinnen steeds de juiste vorm van de Past Simple

The boy ____ his hand last week. (to break)

1. break
2. breaks
3. breaked
4. broke

The girl ____ off her horse yesterday. (to fall)

1. falls
2. fall
3. fell
4. falled

Sophie ____ Elize a few minutes ago. (to bite)

1. bit
2. bited
3. bits
4. bites

Kwame ____ at school yesterday. (to be)

1. been
2. was
3. were
4. beed

The balloon ____ when I poked it with a needle.

1. bursts
2. bursted
3. burst
4. burstes

The boys ____ very good at dancing when they still had legs. (to be)

1. was
2. were
3. are
4. been

The man (to win) the game yesterday.

1. win
2. wins
3. won
4. winned

(your sister / to have) a party last night?

1. Did your sister have?
2. Did your sister had?
3. Was your sister having?
4. Has your sister had?

We (not / to go) away on holiday last year.

1. didn't went
2. didn't goed
3. went not
4. didn't go

She (to act) in a play yesterday.

1. acted
2. have acting
3. act
4. did act

Planning

1) Woordjes oefenen

2) Uitleg Past Simple

3) Oefenen Past Simple

4) Maken opdracht 1 tm 5

Slimleren

1) Ga naar www.slimleren.nl

2) Klik op Login (of klik op menu en klik dan op login)

3) Klik op de knop ENTREE FEDERATIE

4) Log in met jouw Magister gegevens

5) Kies in welke klas je zit (alleen bij eerste keer inloggen)

6) Klik op Engels

7) Ga aan de slag met §1.2 Past Simple

8) Haal minimaal een zilveren ster

Planning

1) Woordjes oefenen

2) Uitleg Past Simple

3) Oefenen Past Simple

4) Maken opdracht 1 tm 5

Opdracht 1 tm 5

Maak opdracht 1 t/m 5 van §2.2 in de online omgeving van Engels (inloggen via Leermiddelen)

In je boek is dit Unit 2 Lesson 2

Klaar? Ga verder met je woordjes te oefenen via Cram

quizlet.com

Homework

1) Leren woorden & expressions Unit 1

2) De eerste les van week 8 komt er controle of je heel §2.2 afhebt (alle antwoorden moeten online)