Der-Gruppe und Ein-Gruppe

Der-Gruppe 
und 
Ein-Gruppe
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Der-Gruppe 
und 
Ein-Gruppe

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
  •  Der - Gruppe (vertalingen)
  •  Ein - Gruppe (vertalingen)
  •  Oefenen

Slide 2 - Tekstslide

der - groep (1)

der, die,das = de, het
dies- = deze, die, dit, dat
welch- = welke
jed- = iedere, elke 

Slide 3 - Tekstslide

der - groep (2)

jen- = dat
manch- = sommige
solch- = zulke
all = alle

Slide 4 - Tekstslide

De bezittelijke voornaamwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Het bezittelijke voornaamwoord:

- geeft een bezit aan

- staat voor een zelfstandignaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord:

- ik eet mijn banaan / ich esse meine Banane

- dat is jouw huis / das ist dein Haus

- jij hebt zijn fiets / du hast sein Fahrrad

- wij eten ons ijsje / wir essen unser Eis

Slide 7 - Tekstslide

ich
ik
du
jij
er
hij
sie
zij (ev)
wir
wij
ihr
jullie
sie
zij (mv)
Sie
U
mein-
mijn
dein-
jouw
sein-
zijn
ihr-
haar
unser-
ons/onze
euer-
jullie
Ihr-
hun
Ihr-
Uw
Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Jana hat (haar) Bruder eine Geschichte erzählt.
A
ihr
B
ihre
C
ihrem
D
ihrer

Slide 9 - Quizvraag

(ons) Dorf ist sehr klein.
4/4
A
uns
B
unse
C
unser
D
unsere

Slide 10 - Quizvraag

Gestern hat (mijn) Vater mich abgeholt.
1/4
A
mein
B
meine
C
dein
D
deine

Slide 11 - Quizvraag

(uw) Freunde sind alle hier!
2/4
A
ihr
B
ihre
C
Ihr
D
Ihre

Slide 12 - Quizvraag

Simon und Leila gehen nach (de) Großeltern ins Haus.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 13 - Quizvraag

(onze) Oma hat einen Kuchen gebacken.
1/4
A
unsere
B
unse
C
unserer
D
unser

Slide 14 - Quizvraag

Ich habe (uw) Freunden eine Einladung geschickt.
2/4
A
Ihr
B
Ihre
C
Ihrer
D
Ihren

Slide 15 - Quizvraag

Das Buch ist für (de) Mann.
A
der
B
den
C
das
D
dem

Slide 16 - Quizvraag

Er hat was gegen (haar) Vorschlag (m).
A
ihr
B
ihre
C
ihres
D
ihren

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide