Les 7 H2

Was machen wir heute?
1. Hausaufgaben:  Herhaal woordjes A en B
Herhaal de werkwoordsvervoeging zwak werkwoord en onregelmatig werkwoord
Oefening 12 h 2
Herhaal Rangtelwoorden
2. Weitere Übungen mit den Blättern und dem Buch


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Was machen wir heute?
1. Hausaufgaben:  Herhaal woordjes A en B
Herhaal de werkwoordsvervoeging zwak werkwoord en onregelmatig werkwoord
Oefening 12 h 2
Herhaal Rangtelwoorden
2. Weitere Übungen mit den Blättern und dem Buch


Slide 1 - Tekstslide

Übersetze
timer
7:00
NL - DU
DU - NL
1. vieren
2. straks
3. feliciteren
4. cadeau geven
5. de lente
6. beschrijven
7. beleven
8. vrolijk - verdrietig 
9. verstaan, begrijpen
10. gelukkig 
11. Silvester
12. die Zusammenfassung
13. stattfinden
14. Weihnachten
15. genug 
16. etwas
17. erzählen
18. Es tut mir leid
19. Zu Hause
20. Ostern 

Slide 2 - Tekstslide

Rangtelwoord
  • 1.
  • 3.
  • am 15.
  • am 27. 
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden
1. (bekommen) Wir ___ Besuch von unserer Tante aus Österreich
2. (wünschen) Sie (ev) _____ uns einen guten Rutsch ins Neue Jahr.
3. (singen) Er ___ Weihnachtslieder bei einer Temperatur von 35 Grad. 
4. Er (arbeiten) ____ nicht viel.
5. (reisen) ___ du immer mit dem Zug?
6.(haben) ___ ihr Haustiere?
7. (sein) ___ ihr heute zu Hause?
8. (sein) ___ Sie Frau van der Hoeven?
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Einde SO
Nu ga je de zinnen vertalen. Let op dat hier ook de grammatica toegepast moet worden. 

Slide 5 - Tekstslide

Übersetze diese Sätze ins Deutsche: 
1. Ik heb een moeder.
2. Mijn verjaardag is in november. 
3.  Het cadeau is een verrassing. 
4. Hij bezoekt zijn baby. 
5.  Jullie geven een cadeau en feliciteren. 
6. Ik ben thuis en jullie zijn ook thuis. 
7. Jouw oom is aardig. 
8. De stiefvader heeft zich verkleed. 
timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

1. Ich habe eine Mutter.
2. Mein Geburtstag ist im November. 
3. Das Geschenk ist eine Überraschung. 
4. Er besucht sein Baby. 
5. Ihr gebt ein Geschenk und gratuliert. 
6. Ich bin zu Hause und ihr seid auch zu Hause.
7. Dein Onkel ist nett.
8. Der Stiefvater hat sich verkleidet. 

Slide 7 - Tekstslide

Grammatik - Übung 8
hallo leute! mein name ist leon und ich bin 13 jahre alt. ich wohne in frankfurt. das ist eine tolle stadt.
ich höre gerne musik und natürlich spiele ich gern fußball, wie viele jungen und mädchen. nächste woche habe ich geburtstag, dann werde ich 14. ich denke, dass ich eine party mit meinen freunden feiern werde. ich habe auch meine cousine aus den niederlanden eingeladen. sie heißt nathalie und sie ist die nichte meiner mutter. von nathalie bekomme ich immer tolle geschenke. sie hat bestimmt auch dieses jahr eine coole überraschung für mich.

Slide 8 - Tekstslide

Übung 1

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Übung 
A op dit moment gerade;  (wij) naderen (wir) rücken an; populair beliebt ; laat ons erbij lass uns [an die Torte] ran
B Misschien schaamt ze zich voor haar saaie feestje thuis, misschien mag ze de meiden niet.
Misschien durft ze niemand uit te nodigen.
COmdat haar moeder het niet wil, of net als 2: Misschien schaamt ze zich voor haar saaie feestje thuis,misschien mag ze de meiden niet. Misschien durft ze niemand uit te nodigen.
D
Ze vinden het meisje erg leuk. Ze willen graag taart eten.




Slide 11 - Tekstslide

Hörübung 2
Übung 2

Slide 12 - Tekstslide

Hörübung 2
1 A
2 A
3 B
4 B
5 B
6 A

Slide 13 - Tekstslide

Grammatik Seite 54 - 55
Wat weet jij hier nog van? 
  1. Zelfstandige naamwoorden, bepaalde lidwoorden en hoofdletters - herhalen
  2. Werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoorden
1. Wo (bleiben) ___er? 
2. Wohin (gehen) ___ du?
3. Was (machen) ___ sie? (ev)
4. (kochen) ___ihr was Leckeres? 
5. (Schreiben)  ___ Sie einen Brief? 
6. Wir (essen) ___ eine Pizza. 
7. Was (trinken) ___ deine Lehrerin gern? 
8. Mark (gehen) ___ zur Schule. 
9. Ich (haben) ___ eine Fragen.
10. (haben) ___ Sie heute Abend schon was vor? 
11. Wie spät (laat) ___ (sein) der Film zu Ende?
12. Da ___ (sein) ich mir nicht sicher. 
13. Sag mal, (sein) ___ ihr bekloppt(gek). Heute (sein) ___ Montag. Da (haben) ___ ihr Pech. 
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Grammatik - Übung 7 - Weet je nog wanneer je der,die of das op moet schrijven? 
Ken je de regels nog? 
1  ___Haus 7 ____ Häuschen
2  ____Hengst 8 ____ Onkel
3 ___ Assistentin 9 ___ Nichte
4 ___ Sekretär 10 ____ Mütterlein
5 ___ Pilot 11 ___ Lehrerin
6 ___Lehrer 12 ___ Menschen

Slide 16 - Tekstslide

 Übung: 
4 Seite 50 - 51
19 Seite 58 - 59 - 2 Teksten 
25 Seite 62 - 63
Lerne Wörter DF und mache Aufgabe 28

timer
15:00

Slide 17 - Tekstslide

 Übung4: 
1 Eigen antwoord
2 Drachen-Festival: Demonstraties met vliegers, ook 's nachts.
Schützenfest: Traditioneel feest waarbij een schutterskoning gekozen wordt.
Erntedankfest: De boeren vieren de goede oogst en rijden met de trekkers door dorpen.
Burgfest: Volksfeest in het teken van de Middeleeuwen.
Tag der deutschen Einheit: Feestdag om de Duitse hereniging te vieren.
Berlin leuchtet: Veel gebouwen in de stad worden spectaculair verlicht.
Oktoberfest: Volksfeest waarbij veel wordt gegeten en gedronken.
Almabtrieb: Traditie dat de koeien voor de winter naar het dal worden gehaald, waarbij festiviteiten plaatsvinden.
3 Eigen antwoord
4 Eigen antwoord

Slide 18 - Tekstslide

 Übung 19: 

1 Over het personage dat Sinterklaas begeleidt
2 1 c
2 b
3 a
3 Krampus is een eng figuur met een masker en donkere mantel. Waar Sinterklaas de brave kinderen beloont, bestraft Krampus de stoute kinderen.
Aufgabe 19
1 Over een traditie met verklede kinderen die zingend van deur tot deur gaan met een Rummelpott
2 1 c
2 a
3 b
3 Kinderen maken zelf een Rummelpott met een blik, een strak vel en een stok. Hiermee maken ze lawaai om boze geesten te verjagen en mensen geluk voor het nieuwe jaar te wensen. Ze krijgen hiervoor een snoepje.



Slide 19 - Tekstslide

Hausaufgaben
  • Je leert alle Woorden van hoofdstuk 2 en maakt kaartjes voor de rest van de woorden
  • Je heraalt het vervoegen van de werkwoorden (zwak en onregelmatig)
  • Je herhaalt de rangtelwoorden 
  • Je maakt leesoefening: 29 und  Seite 66 -67  ; Übung 32 Seite 68; Übung 34 Seite 69 ; Übung 39 Seite 71 (die leer je uit je hoofd en oefen met je klasgenoot) Übung 40 Seite 72 en Übung 42 Seite 73

Slide 20 - Tekstslide