In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
BONJOUR HAVO 4
Bonjour
et
bienvenue!!
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Partie C: portraits de français
Culture: personnage marquants de la France
Lire C
Grammaire: passé composé ou imparfait
Kahoot vocabulaire
Slide 3 - Tekstslide
schooltv.nl
Slide 4 - Link
Lire C p. 72-74
Corriger: ex. 33B
Ensemble: ex. 35, 36
Slide 5 - Tekstslide
Grammaire C
Passé composé ou imparfait?
Slide 6 - Tekstslide
Hoe maak je de passé composé?
Slide 7 - Woordweb
Hoe maak je de imparfait?
Slide 8 - Woordweb
En général, on dînait dans le jardin. C'est un ...
imparfait
passé composé
Slide 9 - Poll
Tout à coup, il m'a donné un coup de poing. C'est un ...
imparfait
passé composé
Slide 10 - Poll
Avant, j'habitais à Marseille. C'est un ...
imparfait
passé composé
Slide 11 - Poll
Prenez des notes!
Slide 12 - Tekstslide
Imparfait o.v.t.
Hoe maak je de imparfait?
Formule = (nous-vorm) - ONS + Uitgang
Slide 13 - Tekstslide
Imparfait
Wanneer gebruik je de imparfait?
1. Een toestand / beschrijving
Louis XIV était très puissant.
2. een gewoonte / feit
Le matin, il allait toujours à la chasse.
3. een handeling die aan de gang is.
Pendant sa règne, il faisait toujours la guerre.
Slide 14 - Tekstslide
Passé composé v.t.t.
Hoe maak je de passé composé?
Formule = Hulpwerkwoord (vorm van hebben/zijn) + Voltooid deelwoord
Slide 15 - Tekstslide
Passé composé
Wanneer gebruik je de passé composé?
Het gaat om een afgesloten gebeurtenis of handeling. Begin en einde zijn duidelijk. Of als er sprake is van een onderbreking van een verhaal. En toen/plotseling...
Louis XIV est né en 1638.
Louis XIV a regné pendant 72 ans.
Slide 16 - Tekstslide
Verschil passé composé en imparfait:
Slide 17 - Tekstslide
Au travail
Fais: ex. 37 + 38
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Imparfait
passé composé
1
2
3
4
5
6
Écoute l'histoire. Passé composé ou imparfait?
1
2
3
4
5
6
Slide 20 - Sleepvraag
Moet je hier de passé composé of de imparfait gebruiken? "Toen hij klein was, fietste hij iedere dag naar school." Quand il _____ petit, il _____ tous les jours en vélo à l'école"
A
imparfait
B
passé composé
Slide 21 - Quizvraag
Juin dernier, je _____________ (partir) en vacances.
Slide 22 - Open vraag
Soudain, ma voiture _____________ (tomber) en panne.