3. Oude woonwijken 1900-1940: urbanisatie zet door, woningwet, betere voorzieningen. Hoe verder van centrum, hoe groter. Jaren 30 woningen: groot met tuin (nu erg in trek).
4. Naoorlogse wijken: woningnood -> snel en goedkoop, hoogbouw.
Na jaren '60 welvaartstijging, dus koopwoningen. Jaren '70 individuele woonwensen (bloemkoolwijken, woonerven etc.)
+ Suburbanisatie: vertrekken jonge gezinnen uit stad naar nieuwe woonwijken rand stad en omliggende dorpen -> aanwijzen groeikernen.