Lesson five

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 50 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

  • Taking the register (roll call)
  • What do you need?
  • Learning goals
  • Let's get down to work (exercises)
  •    - Lesson 4: Speaking
  •    - New grammar: have got (hebben)
  •    - New grammar: plurals (meervoud)
  • Exit ticket
  • Homework

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

iPad      workbook      binder          pen         airpods
                       A                              and pencil

Slide 5 - Tekstslide

At the end of this lesson you should know ...:
  • ... how to use have got (hebben)
  • ... how to use plurals (meervoud)

Slide 6 - Tekstslide

Lesson 4: Speaking
Speaking

Slide 7 - Tekstslide

Lesson 4: Speaking

Do: Exercise 35, page 73, Workbook A
     

Slide 8 - Tekstslide

Glastonbury Festival

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Lesson 4: Speaking
Read: Are you going to the festival?, page 74+75,                         Workbook A

Do: Exercise 36, page 76, Workbook A
     

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Exercise 36
  1. visit the Lazy Summer Festival
  2. Nottingham on Saturday July 6th.
  3. five o’clock until eleven
  4. bus
  5. he likes music festivals
  6. can’t go to the festival, because he hasn’t got enough money

Slide 13 - Tekstslide

Lesson 4: Speaking
Listen: Are you going to the festival? 

Do: Exercise 37, page 76, Workbook A
     

Slide 14 - Tekstslide

Lesson 3: Listening and watching
Listen: Stage Fright 

Do: Exercise 32, page 70, Workbook A
     

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Exercise 37
  1. b
  2. a
  3. b
  4. a
  5. a

Slide 17 - Tekstslide

New vocab

Slide 18 - Tekstslide

Lesson 3: Listening and watching

Do: Exercise 38, page 77, Workbook A
     

Slide 19 - Tekstslide

Lesson 3: Listening and watching

Do: Exercise 39, page 77, Workbook A
     

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Exercise 39 (1/2)
  1.  cheap – If something doesn’t cost much it is ...
  2.  to visit – Go to see someone.
  3.  drums – A musical instrument that you hit with sticks
  4.  expensive – If something costs a lot of money it is ...
  5.  much – A lot.

Slide 22 - Tekstslide

Exercise 39 (2/2)
  • 6.  to buy – If you go to a shop, you will probably ...                           something.
  •  7.  saxophone – A musical instrument that you have                                 to blow into
  •  8.  lazy – A person who does nothing all day is very ...
  •  9.  tonight – Not this morning, not this afternoon,                               but ...

Slide 23 - Tekstslide

have got / has got

Slide 24 - Tekstslide

have got / has got











  •                                                                    Afkortingen: 
  •      have got > 've got                                      x                                 have not got > haven't got
  •         has got > 's got                                                                         has not got > hasn't got
Bevestigend (+)
Vragend (?)
Ontkennend (-)
I have got ...
Have I got ...?
I have not got ...
You have got ...
Have you got ...?
You have not got ...
He/She/It has got ...
Has he/she/it got ...?
He/She/It has not got ...
We have got ...
Have we got ...?
We have not got ...
You have got ...
Have you got ...?
You have not got ...
They have got ...
Have they got ...?
They have not got ...

Slide 25 - Tekstslide

Lesson 3: Listening and watching

Do: Exercise 40, page 78, Workbook A
     

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Exercise 40
  1.  have got
  2.  has got
  3.  hasn’t got
  4.  have got
  5.  have got
  6.  haven’t got
  7.  has got
  8.  have got

Slide 28 - Tekstslide

New grammar: plurals

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

New grammar: plurals
Algemeen 1
Zelfstandig naamwoord +s (teacher > teachers, etc.)

Slide 31 - Tekstslide

New grammar: plurals
Algemeen 1
Zelfstandig naamwoord +s (teacher > teachers, etc.)
Algemeen 2
Eindigt het zelfstandig naamwoord op: -s/-sh/-ch/-x/-z (s-klank) , dan krijg je +es 
(bus > buses / dish > dishes / match > matches / box > boxes / fez > fezzes)

Slide 32 - Tekstslide

New grammar: plurals
Algemeen 1
Zelfstandig naamwoord +s (teacher > teachers, etc.)
Algemeen 2
Eindigt het zelfstandig naamwoord op: -s/-sh/-ch/-x/-z (s-klank) , dan krijg je +es 
(bus > buses / dish > dishes / match > matches / box > boxes / fez > fezzes)
Algemeen 3
Eindigt het zelfstandig naamwoord op medeklinker+o, dan krijg je +es 
(tomato > tomatoes / hero > heroes > echo > echoes)

Slide 33 - Tekstslide

New grammar: plurals
Algemeen 1
Zelfstandig naamwoord +s (teacher > teachers, etc.)
Algemeen 2
Eindigt het zelfstandig naamwoord op: -s/-sh/-ch/-x/-z (s-klank) , dan krijg je +es 
(bus > buses / dish > dishes / match > matches / box > boxes / fez > fezzes)
Algemeen 3
Eindigt het zelfstandig naamwoord op medeklinker+o, dan krijg je +es 
(tomato > tomatoes / hero > heroes > echo > echoes)
Algemeen 4
Als het zelfstandig naamwoord eindigt op medeklinker+y, dan krijg je -ies op het eind (city > cities / baby > babies / country > countries), de -y valt weg

Slide 34 - Tekstslide

New grammar: plurals
Algemeen 1
Zelfstandig naamwoord +s (teacher > teachers, etc.)
Algemeen 2
Eindigt het zelfstandig naamwoord op: -s/-sh/-ch/-x/-z (s-klank) , dan krijg je +es 
(bus > buses / dish > dishes / match > matches / box > boxes / fez > fezzes)
Algemeen 3
Eindigt het zelfstandig naamwoord op medeklinker+o, dan krijg je +es 
(tomato > tomatoes / hero > heroes > echo > echoes)
Algemeen 4
Als het zelfstandig naamwoord eindigt op medeklinker+y, dan krijg je -ies op het eind (city > cities / baby > babies / country > countries), de -y valt weg
Let op
Eindigt het zelfstandig naamwoord op -f, dan verandert de -f in -ves 
(wolf > wolves / knife > knives)

Slide 35 - Tekstslide

New grammar: plurals
Algemeen 1
Zelfstandig naamwoord +s (teacher > teachers, etc.)
Algemeen 2
Eindigt het zelfstandig naamwoord op: -s/-sh/-ch/-x/-z (s-klank), dan krijg je +es 
(bus > buses / dish > dishes / match > matches / box > boxes / fez > fezzes)
Algemeen 3
Eindigt het zelfstandig naamwoord op medeklinker+o, dan krijg je +es 
(tomato > tomatoes / hero > heroes > echo > echoes) 
Algemeen 4
Als het zelfstandig naamwoord eindigt op medeklinker+y, dan krijg je -ies op het eind (city > cities / baby > babies / country > countries), de -y valt weg
Let op
Eindigt het zelfstandig naamwoord op -f, dan verandert de -f in -ves 
(wolf > wolves / knife > knives)
Uitzonderingen 1
Sommige zelfstandig naamwoorden zijn altijd enkelvoud  (hair / fish / sheep)
Sommige zelfstandig naamwoorden zijn altijd meervoud (trousers / glasses / scissors)

Slide 36 - Tekstslide

New grammar: plurals
Algemeen 1
Zelfstandig naamwoord +s (teacher > teachers, etc.)
Algemeen 2
Eindigt het zelfstandig naamwoord op: -s/-sh/-ch/-x/-z (s-klank) , dan krijg je +es 
(bus > buses / dish > dishes / match > matches / box > boxes / fez > fezzes)
Algemeen 3
Eindigt het zelfstandig naamwoord op medeklinker+o, dan krijg je +es 
(tomato > tomatoes / hero > heroes > echo > echoes)
Algemeen 4
Als het zelfstandig naamwoord eindigt op medeklinker+y, dan krijg je -ies op het eind (city > cities / baby > babies / country > countries), de -y valt weg
Let op
Eindigt het zelfstandig naamwoord op -f, dan verandert de -f in -ves 
(wolf > wolves / knife > knives)
Uitzonderingen 1
Sommige zelfstandig naamwoorden zijn altijd enkelvoud  (hair / fish / sheep)
Sommige zelfstandig naamwoorden zijn altijd meervoud (trousers / glasses / scissors)
Uitzonderingen 2
Sommige zelfstandig naamwoorden hebben een eigen meervoudsvorm
(man > men / child > children / tooth > teeth / foot > feet / mouse > mice)

Slide 37 - Tekstslide

Lesson 4: Speaking

Do: Exercise 41, page 79, Workbook A
     

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Exercise 41
  • fingers
  • feet
  • teeth
  • candy wrappers
  • cell phones
  • watch alarms
  • performers
  • photos

Slide 40 - Tekstslide

Ordinals
second
first 
third 

Slide 41 - Tekstslide

New grammar: Ordinals
Rangtelwoorden geven volgorde aan:
first (1st)     -     second (2nd)     -     third (3rd)
fourth (4th)   -   sixth (6th)   -   seventh (7th)   -   etc.
Vanaf 4 komt er -th achter het getal:
Uitzonderingen:
fifth (5th)  -  eighth (8th)   -  ninth (9th)  -  twelfth (12th)

Slide 42 - Tekstslide

New grammar: Ordinals
Bij tientallen vanaf 20 krijg je -ieth i.p.v. -yth:
twentieth (20th)  - thirtieth (30th)  - fourtieth (40th) - etc.
Ook krijg je bij rangtelwoorden een streepje (-) na de 20:
twenty-first (21st) - thirty-sixth (26th) - forty-ninth (49th) etc.

Slide 43 - Tekstslide

Ordinals

Slide 44 - Tekstslide

Lesson 4: Speaking

Do: Exercise 43, page 80, Workbook A
     

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Exercise 43
  1. 5th – fifth
  2. 8th – eighth
  3. 9th – ninth
  4. 10th – tenth
  5. 16th – sixteenth
  6. 21st – twenty-first
  7. 33rd – thirty-third
  8. 56th – fifty-sixth

Slide 47 - Tekstslide



H1A          H1B          H1C

Slide 48 - Tekstslide

Study: 
  - Vocabulary 2.1-2.4, page 162+163, Workbook A
  - Phrases Writing, page 164, Workbook A
  - Grammar
     - present simple
     - personal pronouns
     - ordinal numbers
     - days. months and dates
     - telling the time
     - can / can't
     - have got
     - plurals

Slide 49 - Tekstslide

Thanks for your attention
Please disinfect your table

Slide 50 - Tekstslide