Verwijswoorden leerjaar 2

Verwijswoorden leerjaar 2
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden leerjaar 2

Slide 1 - Tekstslide

Goedemorgen allemaal,
Op je tafel leg je klaar: tablet, boek en schrift, pen, bibliotheekboek/leesboek

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van deze les:
-  weet ik wat verwijswoorden zijn
- kan ik de verwijswoorden deze, die, dit en dat op de juiste manier gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden
De verwijswoorden deze, die, dit en dat verwijzen naar iets wat eerder genoemd is.
Je kunt de verwijswoorden ook gebruiken om iets aan te wijzen.

Slide 4 - Tekstslide

Zo gebruik je deze en die
Gebruik bij een de- woord deze en die ( deze en die eindigen op een e)
De stoel , die wij allang hebben is kapot.
De auto, die mijn oom heeft wil ik ook wel
De tent lekt erg, deze is ook al oud.

Slide 5 - Tekstslide

Zo gebruik je dit en dat
Gebruik bij een het-woord dit en dat.( de woorden dit en dat eindigen op een t)
Het winkeltje, dat verbouwd is gaat open.
Mijn vader heeft een eigen bedrijf. Dat wil ik graag overnemen.
Ik heb een goed boek, dit ga ik gelijk lezen.

Slide 6 - Tekstslide

Iets aanwijzen 
Je kunt deze, die, dit en dat ook gebruiken om iets aan te wijzen.

Deze en dit gebruik je voor iets wat dichtbij is
Die en dat gebruik je voor iets wat verder weg is.

Slide 7 - Tekstslide

Aanwijzen
Deze trui is leuk, die vind ik kriebelen
Deze fiets is kapot, ik kies die daar.

Dat huis is niet zo mooi, dit vind ik mooier
Dit boek is leuk, dat boek is erg saai.

Slide 8 - Tekstslide

Wat doen verwijswoorden?
A
verwijzen naar iets wat eerder is genoemd
B
wijzen iets aan
C
verwijzen naar personen
D
verwijzen naar iets wat eerder genoemd is en kunnen iets aanwijzen

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel verwijswoorden kennen wij?
A
4
B
2
C
3
D
5

Slide 10 - Quizvraag

Welke verwijswoorden kennen wij?
A
deze,die
B
dit, dat
C
de , het, een
D
deze, die, dit en dat

Slide 11 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
A
deze,die
B
dit, dat

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het ezelsbruggetje?
A
moet je gewoon weten
B
deze, die eindigen op e
C
niks
D
deze,die beginnen met een d

Slide 13 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je bij Het-woorden
A
deze, die
B
dit, dat

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het ezelsbruggetje?
A
dit en dat eindigen op een t
B
niks
C
moet je gewoon weten
D
ze beginnen met een d

Slide 15 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je als je dichtbij iets aanwijst?
A
deze en die
B
dat en dit

Slide 16 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je als je iets verder weg aanwijst?
A
deze en die
B
dat en dit

Slide 17 - Quizvraag

Waarnaar verwijst die
De film is saai, die kijk ik niet meer.
A
de film
B
ik
C
saai
D
is

Slide 18 - Quizvraag

Waarnaar verwijst deze
Ik heb de kast opgeknapt ,daarna heb ik deze verkocht.
A
ik
B
heb
C
daarna
D
de kast

Slide 19 - Quizvraag

waarnaar verwijst die
Zij heeft een nieuwe jas, die wil ik ook wel.
A
zij
B
een nieuwe jas
C
heeft
D
zij heeft

Slide 20 - Quizvraag

Waarnaar verwijst dat
Het plan is goedgekeurd. Dat heb ik samen gemaakt.
A
plan
B
het plan is
C
het plan
D
goedgekeurd

Slide 21 - Quizvraag

Wat heb ik geleerd
Verwijswoorden.....
De- woorden.........
Het-woorden.............

Slide 22 - Tekstslide