In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Leesvaardigheid
- Terugblik
-Stand van zaken
- Uitleg nieuwe begrippen
- Oefenen
Slide 1 - Tekstslide
Stand van zaken
- Trede 4 wordt afgesloten met een schriftelijke afsluiting leesvaardigheid / begrijpend lezen
- Trede 5 wordt afgesloten bij het leerdoel fictie. Begin dus op tijd met een boek lezen!
- Niet iedereen heeft trede 3 ingeleverd.
Slide 2 - Tekstslide
Vorige week
Vorige week stond de les in het teken van leesvaardigheid. Vandaag ook. Jullie leren nieuwe begrippen!
Slide 3 - Tekstslide
Uitleg nieuwe begrippen
Vandaag leer je vier begrippen: tekstverband, signaalwoord, tegenstelling, opsomming
Slide 4 - Tekstslide
Tekstverband
Een tekstverband is een relatie van delen in een tekst. Stukjes informatie in een tekst horen bij elkaar. De manier waarop ze samenhangen heet een tekstverband.
Er zijn veel verschillende soorten tekstverbanden.
Slide 5 - Tekstslide
Signaalwoord
Verbanden in een tekst zien, is heel lastig. Gelukkig bestaan er signaalwoorden! Signaalwoorden geven jou een seintje:
LET OP! HIER STAAT EEN TEKSTVERBAND!
Je hoeft niet alle signaalwoorden uit je hoofd te leren, maar het is wel heel fijn als je er een paar kent. Dan kun je makkelijker teksten lezen en begrijpen.
Slide 6 - Tekstslide
Tegenstelling
Een tegenstelling betekent dat twee zaken tegenover elkaar staan. Denk aan: licht – zwaar, makkelijk – moeilijk, veel – weinig, hoog - laag
Vroeger kon ik 10 kilometer hardlopen, maar nu is mijn conditie niet meer zo goed.
Ik ben verslaafd aan mijn telefoon, toch speel ik ook graag buiten.
Slide 8 - Tekstslide
Wat is het signaalwoord voor het tegenstellend tekstverband in deze zin? "Sophie shopt het liefst elke dag, maar ze heeft er geen geld voor."
A
Sophie
B
ze
C
geen
D
maar
Slide 9 - Quizvraag
Welk tekstverband vind je in deze zin? "Youri ging naar school, maar was eigenlijk verkouden."
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Oorzaak-gevolg
D
Conclusie
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het signaalwoord voor het tegenstellend tekstverband in deze zin? 'Een zonsverduistering is mogelijk. Het is echter heel zeldzaam.'
A
mogelijk
B
is
C
echter
D
zeldzaam
Slide 11 - Quizvraag
Opsomming
Een opsomming betekent dat verschillende delen worden genoemd. Een boodschappenlijstje is een opsomming van wat er in de winkel gehaald moet worden. Je kunt ook een opsomming van argumenten hebben in een betoog.
Signaalwoorden:
En, ook, bovendien, daarnaast, verder, niet alleen… maar ook, ten eerste, ten tweede
Slide 12 - Tekstslide
Voorbeeld
Vandaag heb ik een goede dag. Ik heb goed gewerkt aan mijn huiswerk. Ook heb ik gekookt voor mijn ouders. Bovendien heb ik de hond van de buren uitgelaten en heb ik gevoetbald met de buurjongens.
Slide 13 - Tekstslide
Wat is het signaalwoord voor het opsommend tekstverband in deze zin? 'Amsterdam is ook een mooie stad!'
A
is
B
ook
C
en
D
stad
Slide 14 - Quizvraag
Uit hoeveel delen bestaat deze opsomming? 'Ons hart gaat in deze fase sneller kloppen, we ademen oppervlakkiger en de spieren van onze ledematen zijn tijdelijk verlamd.'
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 15 - Quizvraag
En nu oefenen we de tegenstelling en de opsomming door elkaar!
Slide 16 - Tekstslide
Welk tekstverband geeft dit signaalwoord aan? TOCH
A
Tegenstellend
B
Opsommend
Slide 17 - Quizvraag
Welk tekstverband geeft dit signaalwoord aan? BOVENDIEN
A
Tegenstellend
B
Opsommend
Slide 18 - Quizvraag
Welk tekstverband geeft dit signaalwoord aan? DAARNAAST
A
Tegenstellend
B
Opsommend
Slide 19 - Quizvraag
Welke 2 signaalwoorden horen bij een opsommend tekstverband?
A
Dus, echter
B
En, daarnaast
C
Als, voordat
D
Verder, samengevat
Slide 20 - Quizvraag
Welk tekstverband geeft dit signaalwoord aan? DAARENTEGEN
A
Tegenstellend
B
Opsommend
Slide 21 - Quizvraag
Herhaling herhaling!
Wat weet jij nog ?
Slide 22 - Tekstslide
Het onderwerp van de tekst noteer je in:
A
Een paar woorden.
B
Een hele zin.
C
In twee of meer zinnen.
Slide 23 - Quizvraag
In welk deel van de tekst maak je kennis met het onderwerp?
A
inleiding
B
middenstuk/kern
C
slot
Slide 24 - Quizvraag
Als je de eerste en laatste zin van een alinea leest, dan lees je:
A
Verkennend
B
Zoekend
C
Studerend
D
Intensief
Slide 25 - Quizvraag
Een tekst bestaat uit meerdere deelonderwerpen.
A
waar
B
niet waar
Slide 26 - Quizvraag
Een kenmerk van zoekend lezen is:
A
Je bekijkt de tekst: titel, tussenkopjes, plaatjes.
B
Je kijkt de tekst snel door en je zoekt het antwoord.
C
Je leest de tekst grondig.
Slide 27 - Quizvraag
Welke leesmanier gebruik je bij de volgende vraag:
Wanneer is de finale van de Olympische Winterspelen?
A
zoekend lezen
B
grondig lezen
C
verkennend lezen
Slide 28 - Quizvraag
Welke leesmanier gebruik je bij de volgende vraag:
Wanneer is de finale van de Olympische Winterspelen?