1.2 Gedicht

  • Mobiel in telefoontas
  • Laptop, boek en etui op tafel
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

  • Mobiel in telefoontas
  • Laptop, boek en etui op tafel

Slide 1 - Tekstslide

Luister naar een stukje van het korte verhaal Domino Day
en beantwoord de vraag.

Slide 2 - Tekstslide

Luistervraag
Wat staat er allemaal in de hal?

Slide 3 - Tekstslide

Luistervragen - de antwoorden

Een tafeltje, staande kapstok, paraplubak met een hockystick

Slide 4 - Tekstslide

Vandaag
  • Afronden fictie
  • Inloggen bij LessonUp
  • Instructie gedicht
  • Aan de slag

Slide 5 - Tekstslide

Fictie 1.1
  • Samenvatting fictie leerteksten

Slide 6 - Tekstslide

Fictie is...
A
Een verzonnen tekst.
B
Een tekst over iets wat echt gebeurd is.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van fictie?
A
Een leesboek.
B
Een stripverhaal
C
Een artikel in een tijdschrift
D
Een songtekst

Slide 8 - Quizvraag

Een artikel in een krant is?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 9 - Quizvraag

Een songtekst is?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 10 - Quizvraag

Een reality programma is?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 11 - Quizvraag

Gedichten 1.2
  • Korte instructie
  • Samen lezen gedicht tekst 1
  • Samen maken vragen 1 t/m 3
  • Opdracht voor morgen

Slide 12 - Tekstslide

Gedicht 1.2 
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
• een gedicht herkennen;
• ga je zelf een gedicht maken;

Slide 13 - Tekstslide

1.2 Leertekst: Hoe herken je een gedicht?
Een gedicht kun je herkennen zonder dat je het gelezen hebt:
  • De regels zijn kort, ze lopen niet over de hele bladzijde.
  • Een gedicht neemt weinig ruimte in, er staat veel wit omheen.
  • Een gedicht bestaat vaak uit groepjes regels: strofes.
  • Tussen de strofen staan witregels.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

1.2 Gedicht Experimenten
  • Luister naar het gedicht, en maak samen de opdrachten 1 t/m 3
  • Bedenk een dier, plant, bloem of ding waar je een gedicht over gaat schrijven. 

Slide 18 - Tekstslide