BS 1 en 2: Voedsel/ Voedingsmiddelen en voedingsstoffen

BS 1: voedsel
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

BS 1: voedsel

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

* Je kunt de werking van enzymen beschrijven 
* Je kent verschillende manieren van conserveren.
* Je weet wat voedingsmiddelen, voedingsstoffen en  
    voedingsvezels zijn. 
* Je weet welke functie de verschillende voedingsstoffen 
   hebben

Slide 2 - Tekstslide

Bacteriën, schimmels en gist

Bacterien en schimmels kunnen schadelijk zijn. Ze kunnen voedsel bederven of je ziek maken.


Maar ook nuttig. Bij de productie van bepaalde voedingsmiddelen (en medicatie) worden schimmels en bacteriën gebruikt. 


Dit noemen we BIOTECHNOLOGIE




Slide 3 - Tekstslide

Bacteriën

Voorbeelden van voedingsmiddelen die gemaakt worden met behulp van bacteriën:

Kaas
zuurkool
yoghurt
Schimmels

Voorbeelden van voedingsmiddelen die gemaakt worden met behulp van schimmels:
 Brood
schimmelkaas
Bier
Wijn
En productie  van het geneesmiddel  penicilline

Slide 4 - Tekstslide

Wat is biotechnologie?
A
Aanbrengen van veranderingen in het genotype van organismen
B
Technieken waarbij organismen worden gebruikt om producten voor de mens te maken
C
Verzamelnaam voor alle technieken waarmee het DNA van van organismen wordt veranderd
D
Techniek die alle voedingsproducenten gebruiken

Slide 5 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van biotechnologie?
A
Koeien melken
B
Brood bakken
C
Medicijnen maken
D
Zuurkool maken

Slide 6 - Quizvraag

Wat kan er fout gaan bij biotechnologie?
(meerdere antwoorden)
A
Dat er schadelijke bacteriën vrijkomen
B
Misvormde dieren
C
Sterker worden bij gebruik genetisch gemodificeerd voedsel
D
Dat het te duur wordt

Slide 7 - Quizvraag

Enzymen
Enzymen zijn speciale eiwitten. Ze helpen stofwisselingsprocessen (zoals vertering) versnellen!

Hier maken ze bvb
een stof kleiner --> 

Slide 8 - Tekstslide

Enzymactiviteit
De enzymactiviteit is de snelheid
waarmee de enzymen werken. 
Dit is afhankelijk van 
- temperatuur
- zuurgraad
Hierbij hoort een optimumkromme met een minimum, een maximum en een optimum

Slide 9 - Tekstslide

Wat doen enzymen?
A
Enzymen verbranden voedingsstoffen
B
Enzymen versnellen het afbreken van voedingsstoffen
C
Enzymen bevatten verteringssappen
D
Enzymen nemen voedingstoffen op in het bloed

Slide 10 - Quizvraag

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit bij 25 graden?
A
x (rood)
B
y (groen)
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk

Slide 11 - Quizvraag

Meer enzymen leiden tot hogere enzymactiviteit
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 12 - Quizvraag


A
Bloedcel
B
Enzym
C
Hormoon
D
Afval

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een enzym?
A
eiwit
B
koolhydraat
C
vet
D
mineraal

Slide 14 - Quizvraag

Welk enzym werkt het beste bij pH van 6?
A
enzym 1
B
enzym 2
C
enzym 3

Slide 15 - Quizvraag

Welke bewering klopt?
A
P is de minimumtemperatuur voor dit enzym.
B
Q is de optimumtemperatuur voor dit enzym.
C
R is de maximumtemperatuur voor dit enzym.

Slide 16 - Quizvraag

Zuurgraad
Enzymen werken in vloeistoffen. 
De stoffen die zijn opgelost in die vloeistof bepalen de PH of zuurgraad. 
 De PH-schaal laat de zuurgraad van bepaalde stoffen zien. 

Zuiver water is neutraal de PH is 7
Hoe lager de PH hoe zuurder. 
en hoe hoger de PH hoe meer basisch

Slide 17 - Tekstslide

Voedsel conserveren
Conserveren:  Het langer houdbaar maken van voedsel door
de omstandigheden voor bacteriën en schimmels ongunstig gemaakt.
Manieren om te conserveren:
  1. Invriezen
  2. Pasteuriseren
  3. Steriliseren
  4. Vacuüm verpakken
  5. Drogen
  6. Toevoegen van conserveermiddelen

Slide 18 - Tekstslide

Voedsel conserveren. 

Slide 19 - Tekstslide

Conserveren hoe?

Slide 20 - Tekstslide

Conserveren
Je kan conserveren door stoffen weg te halen
  • bijv. vacuüm verpakken/drogen
Je kan conserveren door stoffen toe te voegen
  • Zout
  • Suiker
  • Zuur
Toegevoegde stoffen noemen we Additieven

Slide 21 - Tekstslide

Wat is conserveren?
A
Omstandigheden ongunstig maken voor schimmels en bacteriën
B
Het vermeerderen van schimmels en bacteriën
C
Voedsel zo snel mogelijk verteren
D
Omstandigheden verbeteren voor schimmels en bacteriën

Slide 22 - Quizvraag

Wat is geen manier van conserveren?
A
Zouten
B
Verhitten
C
Drogen
D
Koelen

Slide 23 - Quizvraag

Wat is ook geen manier van conserveren?
A
Steriliseren
B
Pasteuriseren
C
In water leggen
D
Invriezen

Slide 24 - Quizvraag

BS 2: Voedingsmiddelen en voedingsstoffen

Slide 25 - Tekstslide

Voedingsmiddelen

Alles wat je eet en drinkt zijn voedingsmiddelen:

  • plantaardige voedingsmiddelen: 
  • dierlijke voedingsmiddelen: 


Slide 26 - Tekstslide

BS 2 Voedingsmiddelen voedingsstoffen
Een voedingsmiddel is alles wat je eet/drinkt.
Een voedingsstof is een nuttige stof in een voedingsmiddel.
Er zijn 6 voedingsstoffen:
  • koolhydraten
  • eiwitten
  • vetten
  • vitamine
  • mineralen
  • water




Slide 27 - Tekstslide

Koolhydraten
Koolhydraten kunnen dienst doen als : - Brandstof
   - Bouwstof
   - Reservestof
Koolhydraten komen veel voor in granen, aardappelen en fruit.

O.a: Glucose, suiker en zetmeel

Slide 28 - Tekstslide

Vier functies van voedingsstoffen
Er zijn vier functies van voedingsstoffen.

  1. Bouwstoffen; energie
  2. Brandstoffen; groei en herstel
  3. Reservestoffen; opslag
  4. Beschermende stoffen; zorgen dat je niet ziek wordt 

Slide 29 - Tekstslide

Eiwitten
Eiwitten zijn voornamelijk  bouwstoffen

Teveel aan eiwitten kunnen ook dienen als brandstof.

Eiwitten zitten vooral in
dierlijke producent als
vlees, vis en zuivel.
Maar ook in plantaardige zoals
noten en zaden
Cytoplasma
Spieren

Slide 30 - Tekstslide

Vetten
Vetten doen dienst als :
-Brandstof
-Reservestof
-Bouwstof

Onverzadigde vetten zijn OKE.. (olie, vette vis)
Verzadigde vetten zijn minder gezond (harde vetten, boter, mayo)

Slide 31 - Tekstslide

Vitaminen
Vitamine zijn belangrijke Bouwstoffen en beschermende stoffen. Ze zitten in groente, fruit, vlees, vis en zuivel.

-Vitamine A: Opbouw van de huid
-Vitamine B12: Aanmaak van rode bloedcellen
-Vitamine C: Tegen scheurbuik
-Vitamine D: Vastleggen van kalkzouten in botten

Slide 32 - Tekstslide

Mineralen
Doen dienst als;
bouwstoffen en beschermende stoffen.

Belangrijke mineralen zijn: fluoride, calcium (kalk), ijzer, natrium en kalium


Slide 33 - Tekstslide

Water
-Bouwstof
-Belangrijk bij het vervoer 
van stoffen door het lichaam

Slide 34 - Tekstslide

Voedingsvezels
Vezels zijn geen voedingsstoffen.

Het zijn Onverteerbare stoffen uit planten 
Voedingsvezels stimuleren de darmperistaltiek en dus de darmwerking.

Slide 35 - Tekstslide

Indicator
Een indicator is een stof waarmee je een andere stof kunt aantonen.

De indicator voor zetmeel is jodium.
Jodium is normaal een geelbruine, helder vloeistof, maar wanneer het in aanraking komt met zetmeel krijgt het een donkerblauwe tot zwarte kleur.


Slide 36 - Tekstslide

Zetmeel aantonen
- Zetmeel kun je aantonen met Jodium (Joodoplossing)

Slide 37 - Tekstslide

Voedingsmiddelen zijn de producten die je kan eten en drinken.
A
waar
B
niet waar

Slide 38 - Quizvraag

Dierlijk
Plantaardig
Voedingsmiddellen

Voedingsstoffen 
op het etiket

Slide 39 - Sleepvraag

Is kaas plantaardig of dierlijk?
A
plantaardig voedingsmiddel
B
dierlijk voedingsmiddel

Slide 40 - Quizvraag

Is een appel een voedingsmiddel of voedingsstof?

A
Voedingsmiddel
B
Voedingsstof

Slide 41 - Quizvraag

Eiwitten zijn een
A
Voedingsstof
B
Voedingsmiddel

Slide 42 - Quizvraag

Is Dubbelfris een voedingsmiddel of voedingsstof?

A
Voedingsmiddel
B
Voedingsstof

Slide 43 - Quizvraag

Voedingsvezel
    Bouwstof
     Brandstof
  Reserve stof
  Beschermende 
             stof
          Geen   
  voedingsstof

Slide 44 - Sleepvraag

Volkorenbrood
In dit product komt veel voedingsvezel voor.
A
juist
B
onjuist

Slide 45 - Quizvraag

Wat is een goede eigenschap van voedingsvezels?
A
Ze helpen infectieziekten tegengaan.
B
Ze voorkomen verstopping.
C
Ze helpen bij de bloedstolling.
D
Ze verbeteren de nierwerking.

Slide 46 - Quizvraag

Bij de productie van bier en zuurkool wordt biotechnologie toegepast
A
Ja
B
Nee

Slide 47 - Quizvraag

Welk enzym zal voorkomen in het menselijk lichaam?
A
enzym x
B
enzym y
C
enzym z
D
enzym y en z

Slide 48 - Quizvraag

Waarover zou je nog extra uitleg willen?

Slide 49 - Open vraag