In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Aan het eind van de les:
Winst = het positieve verschil tussen de opbrengsten en kosten.
Is het verschil negatief = verlies
Winst loopt over een bepaalde
periode gerapporteerd. Bijvoorbeeld
jaarwinst of kwartaalwinst.
Om de winst te kunnen berekenen moet je weten wat de omzet is.
Omzet wordt ook wel opbrengst genoemd.
Omzet = afzet x prijs
De afzet is de hoeveelheid verkochte producten/gerechten
Eenvoudige manier van winstberekening:
Winst = opbrengst - kosten
Deze berekening kan worden gebruikt bij hotels en industriële bedrijven.
Andere manier van winstberekening:
De brutowinstopslagmethode = waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen brutowinst en nettowinst.
Deze methode kan worden gebruikt bij ondernemingen waar de inkoopprijs relatief belangrijk is (restaurants).
Brutowinst = de winst voor aftrek van de bedrijfskosten.
Nettowinst = het bedrag dat
overblijft na aftrek van
de bedrijfskosten.
Naast de inkoopprijs heeft de ondernemer nog meer kosten.
- huur van de bedrijfsruimte
- loon van het personeel
- reclamekosten
- kosten van een bedrijfsauto
enz.
Omzet = 4.000.000,-
Inkoopwaarde omzet = 3.200.000,-
Brutowinst = 800.000,-
Bedrijfskosten = 700.000,-
Nettowinst = 100.000,-
Maak een cartoon:
- over een voorbeeld van bedrijfskosten
- waarin je chargeert of je mening
duidelijk maakt
Daarna nabespreken/ discussiëren
Maken:
- Wanneer is de eerst volgende
theorieles?
- Boek: Financieel management
- H 4 Kostensoorten