D4 Oefenexamens TOA

Vraag 1
maximaal 4 punten
Hiernaast zie je de resultaten van een consumententest van stofzuigers. Een nieuw merk wordt op dezelfde manier beoordeeld en toegevoegd aan de test. In de onderste tabel zie je de beoordeling van het nieuwe merk stofzuiger op de verschillende onderdelen.

Bereken het eindcijfer voor de nieuwe stofzuiger op basis van de gegevens uit de tabel.

Noteer je berekening.

1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vraag 1
maximaal 4 punten
Hiernaast zie je de resultaten van een consumententest van stofzuigers. Een nieuw merk wordt op dezelfde manier beoordeeld en toegevoegd aan de test. In de onderste tabel zie je de beoordeling van het nieuwe merk stofzuiger op de verschillende onderdelen.

Bereken het eindcijfer voor de nieuwe stofzuiger op basis van de gegevens uit de tabel.

Noteer je berekening.

Slide 1 - Tekstslide

Bereken het eindcijfer voor de nieuwe stofzuiger op basis van de gegevens uit de tabel.

Noteer je berekening.

Slide 2 - Open vraag

Uitleg
Stap 1
bereken de gewogen cijfers (d.w.z. cijfer x percentage)
7,2 x 0,55 = 3,96
6,8 x 0,2 = 1,36
7,3 x 0,1 = 0,73
7,5 x 0,09 = 0,675
8,3 x 0,06 = 0,498

Stap 2
tel de gewogen cijfers op:
3,96 + 1,36 + 0,73 + 0,675 + 0,498 = 7,223

Stap 3
rond af op 1 decimaal: 7,2

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 2
maximaal 3 punten
Steven heeft een app met daarin een overzicht van zijn reizen in maart.
Steven rijdt in april 10% meer kilometers met de auto dan in maart. In mei rijdt hij 10% minder kilometers dan in april.

Heeft Steven in mei meer, minder of evenveel kilometers gereden vergeleken met maart? 

Leg je antwoord uit. Gebruik hierbij een berekening.

Slide 4 - Tekstslide

Heeft Steven in mei meer, minder of evenveel kilometers gereden vergeleken met maart?
Leg je antwoord uit. Gebruik hierbij een berekening.

Slide 5 - Open vraag

Uitleg
Stap 1
bereken de kilometers in april
639 : 100 = 6,39 x 10 = 63,9 + 639 = 702,9 
OF 639 x 1,1 = 702,9 km

Stap 2
bereken de kilometers in mei
702,9 : 100 = 7,029 x 10 = 70,29
702,9 - 70,29 = 632,61
OF 702,9 x 0,9 =  632,61

Stap 3
trek de conclusie op basis van deze berekeningen
in mei heeft Steven minder kilometers gereden dan in maart

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 3
maximaal 3 punten
Steven heeft een app met daarin een overzicht van zijn reizen in maart.

Hoeveel kilometer heeft Steven in februari gelopen? Rond je antwoord af op een geheel getal.

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel kilometer heeft Steven in februari gelopen? Rond je antwoord af op een geheel getal.

Slide 8 - Open vraag

Uitleg
Stap 1
bereken 1% van het aantal km in maart
LET OP: 88 km is 109%
88 : 109 = 0,80733945

Stap 2
bereken 9% 
9 x 0,80733945 = 7,26605505

Stap 3
bereken het aantal km in maart
88 - 7,26605505 = 80,73394495
afgerond: 81 km

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 4
maximaal 2 punten
Hilal en Jamie bekijken een website over parkeerplekken in het centrum van Arnhem. Ze bekijken de beschikbaarheid van de Musisgarage. 

Hoeveel plekken zijn er nog beschikbaar in de Musisgarage?

Slide 10 - Tekstslide

Hoeveel plekken zijn er nog beschikbaar in de Musisgarage?

Slide 11 - Open vraag

Uitleg
Stap 1
bekijk het balkje van de beschikbaarheid en kijk hoeveel balkjes of hoeveel % er beschikbaar is
per balkje 1/10 of 10% bezit
4 balkjes over dus 4/10 of 40% beschikbaar

Stap 2
reken uit hoeveel plekken dat zijn
700 : 10 = 70 dus 4 balkjes is 4 x 70 = 280
OF
40% dus 700 : 100 x 40 = 280

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 5
maximaal 2 punten
Rafi belegt in bitcoins. 
Zijn portefeuile is nu €510,50 waard. 

Hij verwacht vanaf vandaag dat de waarde van zijn portefeuille elk jaar met 5% zal stijgen.

Hoeveel is zijn portefeuille waard over 3 jaar? Rond af op 2 decimalen.

Slide 13 - Tekstslide

Uitleg
Vermenigvuldigheidsfactor is 1,05
jaar 1
510,50 x 5% = 510,50 : 100 x 5 = 25,525
510,5 + 25,525 = 536,025
jaar 2
536,025 x 1,05 = 562,826
jaar 3
562,826 x 1,05 = 590,967 = afgerond 590,97 

Niet 5+5+5 =1 5 want dan kom je op een lager bedrag uit.

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 6
maximaal 2 punten
Rafi belegt in bitcoins. 
Zijn portefeuile is nu €510,50 waard. Twee jaar geleden was dat 350 euro.

Met hoeveel procent is de waarde gestegen? Rond af op 2 decimalen.

Slide 15 - Tekstslide

Uitleg
Stijging in waarde
510,50 - 350 = 160,50

stijgingsfactor
160,50 : 350 = 0,4585

stijgingspercentage
0,4585 x 100 = 45,85%


Slide 16 - Tekstslide

Vraag 7
maximaal 2 punten
Rafi belegt in bitcoins. 
Zijn portefeuile is nu €510,50 waard.  Vandaag is een slechte dag want hij heeft een verlies van 2.5%.

Hoeveel euro verlies had Rafi in de afgelopen 24 uur?

Slide 17 - Tekstslide

Uitleg
procentuele waarde van vandaag
510,50 = 100 - 2,5 = 97,5 %

100% van vandaag
510,50 : 97,5 = 5,2358 x 100 = 523,58

verschil, daling in euro's
523,58 - 510,50 = 13,08




Slide 18 - Tekstslide

Vraag 8
maximaal 2 punten
Hieronder zie je een lunchdeal op een kortingswebsite.

Welk deel van de oorspronkelijke prijs moet betaald worden voor de lunchdeal? Kies de beste schatting.

Slide 19 - Tekstslide


Welk deel van de oorspronkelijke prijs moet betaald worden voor de lunchdeal? Kies de beste schatting.
A
1/4
B
2/5
C
3/5
D
3/4

Slide 20 - Quizvraag

Uitleg
Stap 1
bekijk hoeveel korting je krijgt
39%

Stap 2
bekijk hoeveel je wel betaalt en rond af naar een rond getal
61% is ongeveer 60%

Stap 3
zet het percentage om in een breuk
60/100 = 6/10 = 3/5
OF
kijk op de rekenkaart
20% is 1/5 dus 60% is 3/5

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 9
maximaal 2 punten
Hieronder zie je een lunchdeal op een kortingswebsite.

Janna en haar twee vrienden kopen ieder een bon. Hoeveel procent extra korting krijgen Janna samen met haar vrienden gemiddeld per persoon door de vriendenactie?

Slide 22 - Tekstslide

Janna en haar twee vrienden kopen ieder een bon. Hoeveel procent extra korting krijgt Janna samen met haar vrienden gemiddeld per persoon door de vriendenactie?

Slide 23 - Open vraag

Uitleg
Stap 1
bereken de totale korting voor 3 personen
10 + 20 = 30%

Stap 2
bereken de gemiddelde korting
30 : 3 = 10%

Slide 24 - Tekstslide

Vraag 10
maximaal 4 punten
Hieronder zie je een lunchdeal op een kortingswebsite.

Lieke en twee vrienden maken gebruik van de vriendenactie en kopen drie bonnen. Hoeveel euro korting krijgen Lieke en haar twee vrienden in totaal in vergelijking met dezelfde brunch zonder bonnen?

Slide 25 - Tekstslide

Lieke en twee vrienden maken gebruik van de vriendenactie en kopen drie bonnen. Hoeveel euro korting krijgen Lieke en haar twee vrienden in totaal in vergelijking met dezelfde brunch zonder bonnen?

Slide 26 - Open vraag

Uitleg
Stap 1
bereken de totale kosten zonder korting
3 x 16,25 = 48,75

Stap 2
bereken de kosten voor de eerste vriend met korting
9,95 x 0,9 = 8,955  = 8,96

Stap 3
bereken de kosten voor de tweede vriend met korting
9,95 x 0,8 = 7,96

Stap 4
bereken het prijsverschil
48,75 - (9,95 + 8,96 + 7,96) = 21,89

Slide 27 - Tekstslide

Vraag 11
maximaal 3 punten
Debby kijkt naar de inkomsten en uitgaven op haar bankrekening.

Debby spaart elke maand zoveel mogelijk. Het bedrag dat overblijft na het betalen van haar maandelijkse uitgaven, zet ze op haar spaarrekening.

Hoeveel procent spaarde Debby in november minder dan in oktober? Rond je antwoord af op een geheel getal.

Slide 28 - Tekstslide

Hoeveel procent spaarde Debby in november minder dan in oktober? Rond je antwoord af op een geheel getal.

Slide 29 - Open vraag

Uitleg
Stap 1
spaarbedrag oktober
1856 ,64 - 1425,21 = 431,43

Stap 2
spaarbedrag november
1856,64 - 1466,72 = 389,92

Stap 3
bereken het verschil in spaarbedrag
431,43 - 389,92 = 41,51

Stap 3
volgende pagina

Slide 30 - Tekstslide

Uitleg
Spaarbedrag oktober 431,43

Stap 3
bereken het verschil in spaarbedrag
431,43 - 389,92 = 41,51

Stap 3
verschil in procenten
1 procent = 431,43 : 100 = 4,3143
41,51 : 4,3143 = 9,62149132
afgerond 10%
OF
41,51 : 431,43 x 100% = 9,62149132 afgerond 10%

Slide 31 - Tekstslide

Vraag 12
maximaal 4 punten
Debby kijkt naar de inkomsten en uitgaven op haar bankrekening.

Debby werkte in oktober en november 128 uur per maand. Vanaf december gaat ze 8 uur per maand meer werken. Daarnaast krijgt ze een salarisverhoging van 3%. 

Hoeveel euro meer krijgt Debby vanaf december?

Slide 32 - Tekstslide

Hoeveel euro meer krijgt Debby vanaf december?
(8 uur meer en 3% salarisverhoging)

Slide 33 - Open vraag

Uitleg
Stap 1
bereken nieuwe salaris met extra uren
1856,64 : 128 x 136 = 1972,68

Stap 2
bereken verschil in salaris
1972,68 - 1856,64 = 116,04

Stap 3
procentuele verhoging van 3%
1% is 1972,68 : 100 = 19,7268 
19,7268 x 3 = 59,18

Stap 4 volgende pagina


Slide 34 - Tekstslide

Uitleg
Stap 2
bereken verschil in salaris
1972,68 - 1856,64 = 116,04

Stap 3
procentuele verhoging van 3%
1% is 1972,68 : 100 = 19,7268 
19,7268 x 3 = 59,18

Stap 4
bereken totaal extra salaris
116,04 + 59,18 = 175,22



Slide 35 - Tekstslide

Alternatieve berekening
Stap 3
bereken salaris met 8 uur extra
14,94015 x 136 = 2031,8604

Stap 4 
bereken verschil maandsalaris
2031,8604 - 1856,64 = 175,2204
Afgerond: 175,22



Slide 36 - Tekstslide

Alternatieve berekening
Stap 1
bereken salaris per uur
1856,64 : 128 = 14,505

Stap 2
bereken 3% verhoging
114,505 x 1,03 = 14,94015

Stap 3
bereken salaris met 8 uur extra
14,94015 x 136 = 2031,8604

Stap 4 volgende pagina
2031,8604 - 1856,64 = 175,2204
Afgerond: 175,22


Slide 37 - Tekstslide

Vraag 13
maximaal 3 punten
Debby kijkt naar de inkomsten en uitgaven op haar bankrekening.

Debby weet dat ze vanaf januari 3% salarisverhoging krijgt en vanaf januari 2026 4% verhoging. Ze zegt: Ik krijg er de komende 2 jaar dus 7% salaris bij!
Klopt het wat ze zegt? Leg je antwoord uit, dit mag met woorden of met een berekening.

Slide 38 - Tekstslide

Uitleg

Verhoging 3%
1856,64 x 3 : 100 = 55,699 + 1856,64 = 1912,34
Verhoging 4% in 2e jaar
 1912,34 x 4 : 100 = 76,49 + 191234 = 1988,83

Dit is de verhoging met een jaar 3% en het tweede jaar 4%

Debby zegt dat ze 7% meer krijgt, dus
1856,64 x7:100 = 129,96 + 1856,64 = 1986,60

Dit is minder dan 1988,83 dus het klopt niet wat Debby zegt.

Slide 39 - Tekstslide

Vraag 14
maximaal 3 punten
Debby kijkt naar de inkomsten en uitgaven op haar bankrekening.

De inkomsten van de maanden oktober en november zijn samen 18% van haar totale jaarinkomsten van vorig jaar.

Hoeveel waren haar jaarinkomsten vorig jaar?

Slide 40 - Tekstslide

Uitleg
1856,64 + 1856,64 = 3713,28

3713,28= 18%

3713,28 :18 x 100 = 20629,33

of 3713,28 : 18 = 206,29 (=1%)
100% = 206,29 x 100 = 20629

Beide antwoorden zijn goed

Slide 41 - Tekstslide

Vraag 15
maximaal 3 punten
Daan en Lara gaan een lang weekend weg.
Zij betalen 650 euro voor 3 nachten.

Ze moeten 30% aan betalen van de reservering. Bij het uitchecken betalen ze ieder de helft van het resterende bedrag.

Wat moet Daan betalen?

Slide 42 - Tekstslide

Uitleg

aanbetaling:
650 x30:100 = 195 aanbetaling

restantbedrag 
650 - 195 = 455 euro

Ze betalen ieder de helft, dus 455 : 2 = 227,50

Daan betaalt 227,50 euro

Slide 43 - Tekstslide

Vraag 16
maximaal 3 punten
Daan en Lara gaan een lang weekend weg.
Zij betalen 650 euro voor 3 nachten.

Ze boeken via een hotelsite en die ontvangt 1/8 deel van de kosten. De rest krijgt het hotel zelf.

Welke percentage krijgt het hotel? 

Slide 44 - Tekstslide

Uitleg
1/8 deel is hoeveel in procenten?

100 : 8 = 12,5 %           (dit gaat naar de hotelsite)

Wat blijft er dan over?
100 - 12,5 = 87,5 % 

Slide 45 - Tekstslide

Vraag 17
maximaal 3 punten
Daan en Lara gaan een lang weekend weg.
Zij betalen 650 euro voor 3 nachten. Hun totaal budget is 1100 euro voor het lang weekend weg. Ze willen niet meer dan  50% van hun budget uitgeven aan een hotel. 

Hoeveel procent van hun budget hebben zij te veel uitgegeven aan hotelkosten.


Slide 46 - Tekstslide

Uitleg
1100 euro is het totaalbudget
50% daarvan is 550 euro.

Ze hebben dus 650 - 550 = 100 euro te veel uitgegeven

100 : 1100 x 100 = 9,09 %

Afgerond is dat 9%

Slide 47 - Tekstslide

Vraag 18, max 2 punten

Norah verdient 2315 euro. Zij krijgt een loonsverhoging van 2% per 1 maart.
Hoeveel is haar jaarsalaris vanaf 1 maart.

* Jaarsalaris = 12 x maandsalaris + 8% vakantiegeld
A
28335,60
B
30602,45
C
27780
D
300002,40

Slide 48 - Quizvraag

Vraag 19: max 2 punten

Norah verdient 2315 euro. Zij krijgt een eenmalige uitkering van 250 euro in december.
Hoeveel procent meer salaris krijgt Norah uitbetaald in december vergeleken met november. Rond af op 1 decimaal.
A
10,8
B
9,3
C
11,2
D
10,3

Slide 49 - Quizvraag

Vraag 20, maximaal 3 punten
Debby kijkt naar de inkomsten en uitgaven op haar bankrekening.

De vriend van Debby slaapt gemiddeld 5 van de 7 dagen bij Debby. Hij wil meebetalen aan de huur voor de tijd dat hij bij Debby is. Hij zegt dat hij daarom 36% van de huur moet betalen. Hoe komt hij aan dit percentage? Leg je antwoord uit en gebruik hierbij een berekening.

Slide 50 - Tekstslide

De vriend van Debby slaapt gemiddeld 5 van de 7 dagen bij Debby. Hij wil meebetalen aan de huur voor de tijd dat hij bij Debby is. Hij zegt dat hij daarom 36% van de huur moet betalen. Hoe komt hij aan dit percentage? Leg je antwoord uit en gebruik hierbij een berekening.

Slide 51 - Open vraag

Uitleg
Stap 1
zet 5 van de 7 dagen om in een percentage
5 : 7 x 100 = 71,428 = 71%

Stap 2 
deel het percentage door 2 (2 personen)
71 : 2 = 35,5 dus 36%

Slide 52 - Tekstslide

EINDE

Slide 53 - Tekstslide