H3.3 Budgetteren

Welkom
Wat gaan we doen vandaag?
  • Bespreken huiswerk paragraaf 2
  • Doornemen theorie paragraaf 3
  • Werken aan paragraaf 3 

Open je boek op bladzijde 84
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Wat gaan we doen vandaag?
  • Bespreken huiswerk paragraaf 2
  • Doornemen theorie paragraaf 3
  • Werken aan paragraaf 3 

Open je boek op bladzijde 84

Slide 1 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1
A) 267,10 + 314,24 = 581,34 
     581,34 / 3 = 193,78 euro

  • B) Bijvoorbeeld: Omdat de overheid het belangrijk vindt dat kinderen goed worden verzorgd. 

Slide 2 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 2
A) Bijvoorbeeld: Omdat mensen met een laaginkomen teveel huur betalen in verhouding tot hun inkomen en daardoor onvoldoende andere noodzakelijke dingen kunnen kopen. 

  • B) Hoe hoger de huur in verhouding tot het inkomen, hoe hoger de huurtoeslag. 

Slide 3 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 3
A) 1635,60 / 100 x 70 = 1144,92 euro

  • B) De overheid wil dat iedereen betaald werk krijgt en zo zelf voor zijn/haar inkomen zorgt. 

Slide 4 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 4
A) Bijvoorbeeld: Om ervoor te zorgen dat mensen voldoende geld hebben om van te leven.  

B) Eigen antwoord. 

Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 5

Slide 6 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 6
A+B)





  • C)  2300 euro

  • D) 410 / 2300 x 100 = 18% (afgerond)

Slide 7 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 9
A) Bijvoorbeeld: Omdat je ouders nog kinderbijslag voor je krijgen als je nog jonger bent. 

  • B)  Bijvoorbeeld: Bijstand is om te voorzien in een sociaal minimum. Een andere uitkering moet dus minder zijn dan dit minimum zijn als je bijstand wilt. 

  • C) Bijvoorbeeld: Omdat je dan sneller weer inkomen uit arbeid hebt. Dat is beter dan een bijstandsuitkering. 

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 10
A) Nee, want het is geen inkomen --> het geld moet terugbetaald worden. 

  • B)  Bijvoorbeeld: Anders moet ze een bijbaan nemen en heeft ze minder tijd voor de studie. 

  • C) Bijvoorbeeld: Ja, want ik wil geen schulden.                                        Of nee, want ik wil mijn studie zo snel mogelijk afmaken. 

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdstuk 3.3
Budgetteren
Open je boek op bladzijde 88

Slide 10 - Tekstslide

Wanneer heb je een keuze moeten maken of je iets wel/niet ging kopen en waarom?
Introductie

Slide 11 - Woordweb

Leerdoelen
- Je kunt uitleggen wat budgetteren is.

- Je budgetten opstellen. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Budgetteren = Zorgen dat je uitgaves niet hoger worden dan je inkomsten. 




Budgetteren

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Een budgetplan = een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaves voor de komende periode. 






Budgetplan

Slide 16 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Uitgaven verdelen we onder in 3 categorieën 


Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Drie oplossingen bij geld tekort:
  1. Bezuinigen
  2. Geld lenen
  3. Inkomsten vergroten 

!Let op! Je kunt niet meteen op vaste lasten bezuinigen.

Geld tekort?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Aan het werk!
Maak de volgende opdrachten in je boek:
 opdracht 1 t/m 4

Ben je klaar? Werk dan verder aan
opdracht 7, 8 & 9

--> Doe dit zelfstandig of vraag hulp
 (fluisterend) aan je buurman/buurvrouw
--> Kom je er niet uit? Vraag het dan aan de docent
timer
20:00

Slide 21 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1
  • A)  1430 + (1140 / 12) + (114 / 3) + ( 12 x 52 / 12) = 1615 euro. 

  • B) Bijvoorbeeld: Dan weet ze wat ze gemiddeld per maand kan uitgeven. 


Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 2
A)





  • B) Ze geeft 450 euro uit aan een laptop. Dat is een groot bedrag vergeleken haar salaris. 

Slide 23 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 3
A) Bijvoorbeeld: Ze heeft alle regelmatig terugkomende uitgaves omgerekend naar uitgaven per maand en daarna opgeteld. 

  • B) Bijvoorbeeld: Door te berekenen hoeveel ze in het laatste halfjaar gemiddeld heeft uitgegeven aan boodschappen, vervoer, uitgaan, enz.  

Slide 24 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 4
A) 1615 - (850 + 950 + 150 + 100) = -435 euro
     --> Ze komt dus geld tekort. 

  • B) Bijvoorbeeld door te bezuinigen of door geld te lenen. 

Slide 25 - Tekstslide

Aan het werk!

Ga aan de slag met de volgende opdrachten:
opdracht 7, 8 & 9



--> Doe dit zelfstandig of vraag hulp
 (fluisterend) aan je buurman/buurvrouw
--> Kom je er niet uit? Vraag het dan aan de docent

Slide 26 - Tekstslide