Kijk op taal-H.1-Taalspelletjes- Mavo 1

Overhoren Lezen m.b.v. LU
Controle huiswerk 
Zelfstandig nakijken  lezen, 
klassikaal  nakijken schrijven
Aantekeningen schrijven?

Start Kijken en luisteren blz. 13
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Overhoren Lezen m.b.v. LU
Controle huiswerk 
Zelfstandig nakijken  lezen, 
klassikaal  nakijken schrijven
Aantekeningen schrijven?

Start Kijken en luisteren blz. 13

Slide 1 - Tekstslide

. Je kunt
met één of met een paar woorden zeggen wat het is
A
deelonderwerp
B
onderwerp
C
alinea
D
hoofdgedachte

Slide 2 - Quizvraag

Om het onderwerp te vinden hoef je een tekst niet helemaal te lezen
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

je bekijkt de tekst en je leest de
eerste alinea.
A
oefendend
B
organiserend
C
oriënterend
D
observerend

Slide 4 - Quizvraag

zijn de (genummerde) stukjes waarin een
tekst verdeeld is.
A
Alinea’s
B
onderwerp
C
deelonderwerp
D
titel

Slide 5 - Quizvraag


– Kijk naar de illustraties (plaatjes, foto’s, lijstjes, rijtjes of schema’s).
Kijk naar de titel.
– Kijk naar eventuele tussenkopjes
A
de volgorde is juist
B
de volgorde is fout

Slide 6 - Quizvraag

Kijk naar eventuele tussenkopjes (de ‘titels’ van tekstgedeeltes).
– Let op anders gedrukte woorden (vet, cursief, GROOT of gekleurd).
2 Lees de eerste alinea; meestal is die vetgedrukt
A
volgorde is goed
B
volgorde is fout

Slide 7 - Quizvraag

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weten jullie welke dingen je kunt opzoeken in een woordenboek.

Hoe je woorden opzoekt in het woordenboek.


Slide 8 - Tekstslide

Wat gaan we doen?



KIJK OP TAAL

Voorkennis ophalen: Wat weten jullie over woordenboeken en taalspelletjes?










Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Overal kom je taalspelletjes tegen: in kranten en tijdschriften, op televisie en op internet.



Taalspelletjes kunnen over de betekenis van woorden gaan, over


spelling of over de goede volgorde van woorden in een zin. Door taalspelletjes te doen,oefen je op een leuke manier met taal.


 

Slide 11 - Tekstslide


Werken met het woordenboek


In een woordenboek staan de woorden op alfabet. Je kunt een woordenboek


voor meerdere dingen gebruiken. 

Je kunt erin opzoeken:


  • hoe je een woord schrijft;
  • of je er de of het voor zet;
  • hoe je het meervoud maakt;
  • wat het woord betekent.











Slide 12 - Tekstslide

In het woordenboek staat bijvoorbeeld:


brom•mer (de ~ (m.) ; -s) bromfiets

Dat betekent: het is de brommer (en niet het brommer); het meervoud van

brommer is brommers; en een ander woord voor brommer is bromfiets.



Zo’n ander woord dat hetzelfde betekent, noem je een synoniem

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Even checken.

Wie vertelt mij in het kort, wat ik zojuist heb verteld?

Geen vingers!     Ik geef de beurt aan ......................................

Slide 15 - Tekstslide

Nu zelfstandig aan de slag

Wat nu?

 Nogmaals doorlezen theorie blz. 24


Opdrachten maken  1-3-4  blz. 24-25


Snel klaar? Pak je leesboek en ga lezen!







Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd? Wat moet je onthouden? Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd

Wat moet je onthouden, is belangrijk?
 
Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Wat was het doel van de les en is het doel bereikt?



Slide 18 - Tekstslide