• Elke stof kan voorkomen in drie verschillende fasen: vast, vloeibaar en gas.
– De moleculen in een vaste stof hebben een eigen, vaste plaats. Ze bewegen op die vaste plaats heel snel heen en weer. De aantrekkingskracht tussen de moleculen is groot.
– De moleculen in een vloeistof bewegen langs en door elkaar heen. Ze hebben geen vaste plaats meer, maar de aantrekkingskracht tussen de moleculen is nog wel groot genoeg om ze bij elkaar te houden.
– De moleculen van een gas bewegen los van elkaar door de ruimte waar het gas in zit. De onderlinge aantrekkingskracht tussen de moleculen is erg klein en de moleculen kunnen grote afstanden afleggen.
• Smelten, verdampen, condenseren en stollen zijn fase-overgangen.
• Om een stof te smelten of te verdampen is energie nodig.
• Als een stof condenseert of stolt, komt er energie vrij.
• Een kleine hoeveelheid water warmt sneller op dan een grote hoeveelheid water als de toegevoerde energie gelijk is.