Future

4 mavo welcome
start opdracht 
recap grammar 
nakijken opdr 8 en 9
 future 
nakijken woorden
get to work 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

4 mavo welcome
start opdracht 
recap grammar 
nakijken opdr 8 en 9
 future 
nakijken woorden
get to work 

Slide 1 - Tekstslide

translate helaas

Slide 2 - Open vraag

on the contrary
A
ondertussen
B
bovendien
C
in tegendeel
D
dat wil zeggen

Slide 3 - Quizvraag

translate tendency
A
tendens
B
neiging
C
tegenwerking
D
volgens

Slide 4 - Quizvraag

vertaal : vervangen

Slide 5 - Open vraag

vertaal citeren

Slide 6 - Open vraag

however
A
dus...
B
echter....
C
en nu....
D
toen....

Slide 7 - Quizvraag

korte herhaling grammar

Slide 8 - Tekstslide

Present simple:

Wat is de regel van de present simple?
timer
0:30
A
ww + -ed
B
stam (bij I, you, we, they) stam + s (bij he, she, it)
C
vorm van to be + ww + -ing
D
have/has + ww + ed

Slide 9 - Quizvraag

Present simple:

Wat geef je aan met de present simple?
A
Iets dat altijd, nooit of regelmatig gebeurt
B
Iets dat NU aan de gang is.
C
Iets dat is gebeurde in het verleden.
D
iets dat bezig was in het verleden

Slide 10 - Quizvraag

Present continuous:

Wat is de regel van de present continuous?
A
hele ww+ -ed
B
stam (bij I, you, we, they) stam + s (bij he, she, it)
C
vorm van to be (am/are/is) + hele ww+ -ing
D
have/has + ww + ed

Slide 11 - Quizvraag

Present continuous:

Wat geef je aan met de present continuous?
A
Iets dat altijd, nooit of regelmatig gebeurt
B
Iets dat NU aan de gang is.
C
Iets dat is gebeurded in het verleden.
D
iets dat bezig was in het verleden

Slide 12 - Quizvraag

Past continuous:

Wat is de regel van de past continuous?
A
vorm van to be (was/were) + hele ww+ -ing
B
stam (bij I, you, we, they) stam + s (bij he, she, it)
C
vorm van to be (am/are/is) + hele ww+ -ing
D
have/has + ww + ed

Slide 13 - Quizvraag

Past continuous:

Wat geef je aan met de past continuous?
A
Iets dat altijd, nooit of regelmatig gebeurt
B
Iets dat NU aan de gang is.
C
Iets dat is gebeurde in het verleden.
D
Iets dat bezig was in het verleden

Slide 14 - Quizvraag

Past simple:

Wat is de regel van de simple?
A
vorm van to be (was/were) + hele ww+ -ing
B
stam (bij I, you, we, they) stam + s (bij he, she, it)
C
ww+ed
D
have/has + ww + ed

Slide 15 - Quizvraag

Past simple:

Wat geef je aan met de past simple?
A
Iets dat altijd, nooit of regelmatig gebeurt
B
Iets dat NU aan de gang is.
C
Iets dat is gebeurde in het verleden.
D
Iets dat bezig was in het verleden

Slide 16 - Quizvraag

answers opdr 8 
1. was stading
2. saw
3. was approaching
4. changed
5 wanted
6. turned
7. was stumbling
8. was calling
9. were wachting
10. were helping
en 9
1. was having/ called
2. sprained/ was running
3. were cooking/ drank
4. went off/ were watching
5. was sleeping/ jumped
6. saw/ were walking

Slide 17 - Tekstslide

Future
Toekomst

Slide 18 - Tekstslide

Future
1) Will
2) To be going to
3) Present continuous
4 )Present simple

Slide 19 - Tekstslide

1. Will
1. Om iets aan te bieden, belofte, aankondiging, besluit.
2. GEEN bewijs.

Will + hele ww 
                I will do my chores tomorrow, I promise.
Vraagzin I of we? Shall + hele ww
                Shall we be on time?

Slide 20 - Tekstslide

2. To be going to
1. Om aan te geven dat je iets van plan bent in de toekomst.
2. Je verwacht dat iets zal gaan gebeuren.

Am/is/are going to + hele ww

I am going to play soccer tomorrow.
Look at the clouds. I think it is going to rain.

Slide 21 - Tekstslide

3. Present continuous
1. Afspraken gemaakt voor in de toekomst.

Am/is/are + ww + ing

Tomorrow the band is playing in The Arena.
They're getting married next week.

Slide 22 - Tekstslide

4. Present simple
1. Bij roosters en schema's. Openings- en sluitingstijden, aankomst- en vertrektijden, begin- en eindtijden. 

Hele ww / SHIT rule (+s)

The shops close early today.
Our train leaves at 4.13 pm.

Slide 23 - Tekstslide

Geef antwoord op de vragen in de volgende slides.

Slide 24 - Tekstslide

The train to Newcastle .... at 5.12 pm.
A
will depart
B
is going to depart
C
is departing
D
departs

Slide 25 - Quizvraag

We ... to Sharon's party next Saturday.
A
will go
B
are going to go
C
are going
D
go

Slide 26 - Quizvraag

Look at the sky! I think it ...
A
will snow
B
is going to snow
C
is snowing
D
snows

Slide 27 - Quizvraag

Hurry up! The conference ... in 20 minutes.
A
will begin
B
is going to begin
C
is beginning
D
begins

Slide 28 - Quizvraag

I promise I ... the dishes after this episode of Bridgerton.
A
will do
B
am going to do
C
am doing
D
do

Slide 29 - Quizvraag

huiswerk
kijk p27 na (zie volgende slides)
vertaal p 28
maak opdr 10  ( future)
lees in je boek ( evt met oortjes in) 

Slide 30 - Tekstslide

antwoorden zinnen p 27 
61. She publicly declared her opposition to the plan. verklaren

62. Their number decreased. [doen] afnemen
63. Their number increased. [doen] toenemen
64. From line 1 you can deduce that... afleiden
65. How would you define the word “grotesque”? bepalen/definiëren
66. We are prepared to defend [=protect, guard] our country. verdedigen
67. The film was denounced for the way it portrayed its female characters. afkeuren
68. Some potential buyers will be deterred by the price. afschrikken
69. I am trying to determine what happened and when. bepalen
70. He directed much of his anger at his coworkers richten op






























Slide 31 - Tekstslide

71. What distinction does the writer make when.? onderscheid
72. The film deals with some serious issues. gaat over; handelt over
73. I don't deny that I have made some mistakes. ontkennen
74. Much of the book's appeal derives from the personality of its central character. ontlenen aan / halen uit
75. He disapproves of this fact. afkeuren
76. He approves of this fact. goedkeuren
77. Some students completely disregard the rules of the school. geen rekening mee gehouden
78. He is determined to find out the truth. vastbesloten
79. His income took a sudden drop. His income dropped. daling/dalen
80. A new drug used to treat people with high blood pressure medicijn
81. The accident was primarily due to her carelessness. het gevolg van; te wijten aan

Slide 32 - Tekstslide

82. My parents encouraged me to go back to college. aanmoedigen
83. My parents discouraged me to go back to college. ontmoedigen
84. The image has been digitally enhanced to show more detail. verbeteren
85. She is the editor of the city paper. redacteur (kiest berichten voor krant+past ze aan)
86. He put a lot of effort into finishing the project on time. moeite/inspanning
87. The emphasis [=stress] in the word “happiness” is on the first syllable. nadruk
88. Your travel expenses should be paid for by your employer. baas
89. A good boss listens to his employees. werknemer
90. The machine enables us to create copies without losing quality in staat stellen
91. They took steps to ensure the safety of the passengers zorgen voor

Slide 33 - Tekstslide