1. Ik eet altijd ontbijt om zeven uur.
2. Hij is al drie jaar getrouwd met haar.
3. Wij spelen elke zondagochtend voetbal.
4. Gisteravond keek ik naar een interessante film.
5. Zij hebben al hun huiswerk al gemaakt.
6. Jullie zullen volgende maand op vakantie gaan.
7. De kinderen waren aan het spelen in het park.