Geld rekenen

Geld
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenSpeciaal OnderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Geld

Slide 1 - Tekstslide

Gisteren ging in naar de winkel. Ik kocht een broek van 179 en een trui van 9,95. Hoeveel moet ik betalen?
timer
1:00

Slide 2 - Open vraag

Ik ging met mijn vriendin een ijsje eten. Elk bolletje kost 50 cent.
Slagroom kost ook 50 cent.
Mijn vriendin had 3 bolletjes en slagroom. Ik 2 bolletje met slagroom.
Ik betaal met 10 euro. Hoeveel krijg ik terug?
timer
0:45

Slide 3 - Open vraag

Je moet € 5,60 betalen.
Je geeft de kassamedewerker € 20,60.
Hoeveel geld krijg je terug?
A
€ 14,40
B
€ 15,40
C
€ 15,-
D
€ 5,-

Slide 4 - Quizvraag

€ 745, 62

wat is de 6 waard in dit geldbedrag?
A
6 eurocent
B
6 euro
C
60 euro
D
60 eurocent

Slide 5 - Quizvraag

Je moet € 65,30 betalen.
Je geeft € 80,-
Hoeveel geld krijg je terug?
A
€ 15,70
B
€ 14,30
C
€ 14,70
D
€ 25,70-

Slide 6 - Quizvraag

Je moet € 42,25 betalen.
Je geeft € 50,25.
Hoeveel geld krijg je terug?
A
€ 7,75
B
€ 8,-
C
€ 8,75
D
€ 7,-

Slide 7 - Quizvraag

Verdeel dit geld
over 2 personen.
Ieder krijgt..?
A
€50,-
B
€45,-
C
€40,50
D
Dit kun je niet verdelen

Slide 8 - Quizvraag

Liesbeth koopt twee cadeaus. Ze moet het volgende betalen:

Cadeau 1: € 15,-
Cadeau 2: € 43,-
Ze betaalt met: €100,-
Wat krijgt ze terug?
A
€ 58,-
B
€ 52,-
C
€ 32,-
D
€ 42,-

Slide 9 - Quizvraag

Nora koopt voor haar nichtje twee cadeaus. Ze moet het volgende betalen:

Cadeau 1: € 83,50
Cadeau 2: € 110,50
Ze betaalt met: € 200,-
Wat krijgt ze terug?
A
€ 6,-
B
€ 194,-
C
€ 5,-
D
€ 4,-

Slide 10 - Quizvraag

De klant moet €31,- betalen.
De klant geeft € 40,-
Wat vraag je erbij?

Slide 11 - Open vraag