Rekenen 2F Grootheden en eenheden

Rekenen 





1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Rekenen 





Slide 1 - Tekstslide

Domein grootheden en eenheden

Slide 2 - Tekstslide

Grootheden en eenheden

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn grootheden en eenheden?
Een grootheid is iets wat je kunt meten.
Voorbeelden zijn lengte, oppervlakte, tijd, luchtdruk, inhoud en snelheid.

Een eenheid is waar je grootheden in meet.
Voorbeelden zijn meter, vierkante meter, jaar, hPa, liter en km/u.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Grootheden en eenheden in de praktijk

Gewicht - kg
Verkoopprijs - €
Temperatuur - Celsius

Nog meer?

Slide 6 - Tekstslide

Mag het een onsje meer zijn?
Wat is het belang van nauwkeurige metingen en berekeningen in de slagerij?

Bij welke dagelijkse taken zijn grootheden en eenheden van belang?

Slide 7 - Tekstslide

Metriek stelsel

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 1
gewichten omrekenen

350 gram = ..... kg
600 gr = ..... mg
2,5 kg = ..... gr
5225 mg = ..... gram
50 cg = ..... mg

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 2
prijs berekenen


Een klant bestelt 650 gram ossenhaas. 1 kg ossenhaas kost €79,94. Wat moet de klant betalen?

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 3
recept omrekenen

Recept: stoofvlees met bier en appelstroop (voor 4 personen)

Ingrediënten: 1 kilo runderlappen, 3 eetlepels bloem, 2 uien, 2 tenen knoflook, 30 gram roomboter, 1 winterpeen, 4 kruidnagels, 2 blaadjes laurier 2 takjes tijm, 3 eetlepels appelstroop, 200 ml runderbouillon, 1 flesje Leffe Bruin bier, peper & zout

Hoeveel heb je nodig voor 9 personen?

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 4
voorraadbeheer

Je hebt 12 liter olie besteld. Per dag gebruik je 300 ml. Hoeveel dagen kun je vooruit met deze voorraad?

Slide 14 - Tekstslide

Referentiematen

Een aantal belangrijke referentiematen zijn:
  • Een volwassen man is ongeveer 1,80 m lang.
  • De hoogte van een deur is ongeveer 2 m.
  • Een verdieping van een gebouw is ongeveer 3 m hoog.
  • Je wandelt ongeveer 4 à 6 km/h.
  • Je fietst ongeveer 15 à 18 km/h.
  • Nederland telt ongeveer 17 miljoen inwoners.

Slide 15 - Tekstslide

Grote getallen

Slide 16 - Tekstslide

Een ton en een ton

Slide 17 - Tekstslide

Tijd

Slide 18 - Tekstslide

Wat is schaal
Een schaalmodel is een exacte kopie van een origineel,
 zoals bijvoorbeeld een gebouw, maar dan in een andere maat.

De schaal geeft de verhouding weer tussen de
afmetingen van het model en de werkelijke afmetingen.

Meestal is een schaalmodel een verkleining van
het werkelijke object, maar het kan ook andersom.


Slide 19 - Tekstslide

Wat is de schaal van het vliegtuig?
Het modelvliegtuig is 140 cm.
Het vliegtuig is in het echt 70 mtr.




Wat is de schaal?

Slide 20 - Tekstslide

UItkijktoren
Op de foto is de uitkijktoren 5 cm hoog. 

De schaal is 1 : 200.

5 x 200 = 1000 cm = 10 meter 




Slide 21 - Tekstslide

Procenten

Slide 22 - Tekstslide

Spelregels korting berekenen
-Oude prijs = 100%
-Gebruik een verhoudingstabel
-Vul in wat je weet (bijvoorbeeld oude prijs)
-Reken via 1%
-Reken het onbekende uit
-Wat je onder doet moet je boven ook doen

Slide 23 - Tekstslide

Spelregels voor nieuwe prijs
-Oude prijs is 100%
-Je weet het kortingspercentage
-Bereken het percentage dat overblijft (20% korting = 100-20=80%)
-Maak weer een verhoudingstabel zoals hiervoor

Slide 24 - Tekstslide

Oefenopgave
Een doeltje kost 50 euro. Vorige week was hij 10% duurder. Wat was de prijs vorige week?

Slide 25 - Tekstslide

Wat was de oude prijs?

Slide 26 - Tekstslide

Hoe maak je een verhoudingstabel? 
Vb. Op een school met 300 leerlingen hebben 40 leerlingen groene ogen. Hoeveel leerlingen zullen volgens deze verhouding groene ogen in een klas van 30? 
Totaal
Groen
School
Klas 

Slide 27 - Tekstslide

10% van 30 eieren zijn 3 eieren
20 % is dan 2 x 3 = 6 eieren

Slide 28 - Tekstslide