04. Toets vragen contactdag 4

Wanneer mag je hier een lichtsignalen geven?
A
Wanneer er gevaar dreigt.
B
Als je de andere bestuurder kent.
C
Je mag nu geen lichtsignalen geven.
D
Als de andere bestuurder het inhalen niet opmerkt.
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
VerkeersopleidingenBeroepsopleiding

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wanneer mag je hier een lichtsignalen geven?
A
Wanneer er gevaar dreigt.
B
Als je de andere bestuurder kent.
C
Je mag nu geen lichtsignalen geven.
D
Als de andere bestuurder het inhalen niet opmerkt.

Slide 1 - Quizvraag

Wanneer mag je overdag een lichtsignaal geven?
A
Als het afwenden van dreigend gevaar op deze manier effect heeft.
B
Bij het naderen van een kennis.
C
Om de tegenligger te waarschuwen voor een snelheidscontrole.
D
Wanneer de tegenligger groot licht voert.

Slide 2 - Quizvraag

Wanneer mag u een geluidssignaal geven?
A
Wanneer iemand bij groen licht niet doorrijd.
B
Wanneer iemand gaat oversteken en je denkt dat hij jou niet heeft gezien.
C
Vlak voordat je gaat inhalen.

Slide 3 - Quizvraag

Welke knipperende of zwaailichten kan een voorrangsvoertuig nog meer voeren?
A
Alleen knipperende koplampen.
B
Knipperende koplampen en groen zwaailicht.
C
Alleen het blauwe licht.

Slide 4 - Quizvraag

Naast de blauwe zwaailichten mag de ambulance ook knipperende koplampen voeren. Klopt dit?
A
Ja, dat mag altijd.
B
Nee, dat mag niet.
C
Dat mag alleen overdag.

Slide 5 - Quizvraag

Is een Duits brandweervoertuig nu ook een voorrangsvoertuig?
A
Ja.
B
Nee.

Slide 6 - Quizvraag

Wanneer mag de dierenambulance deze zwaailichten voeren?
A
Alleen tijdens het rijden met spoed.
B
Alleen tijdens het uitvoeren van werkzaamheden aan of op de rijbaan.
C
Deze lichten mogen altijd gevoerd worden.

Slide 7 - Quizvraag

Moet een lijkwagen naast de vlaggen aan de voorzijde knipperende lichten voeren?
A
Ja.
B
Nee.

Slide 8 - Quizvraag

Waar en hoe moet je dit herkenningsteken voeren bij een rouwstoet?
A
Aan de rechterzijde van het voertuig.
B
Aan de linkerzijde van het voertuig.
C
Aan beide zijden van het voertuig.

Slide 9 - Quizvraag

Wanneer voer je deze verlichting?
A
Alleen in combinatie met dimlicht.
B
In combinatie met dimlicht, groot licht en mistlampen.
C
Alleen in combinatie met parkeerlichten.

Slide 10 - Quizvraag

Welke verlichting moeten aan de achterkant meebranden als de verlichting aan is?

Slide 11 - Open vraag

Wanneer mag u niet groot licht voeren?

Slide 12 - Open vraag

Met welke verlichting combineert u mistlicht voor?
A
Met dimlicht.
B
Met grootlicht.
C
Met mistlicht achter.

Slide 13 - Quizvraag

U ontsteekt uw dimlicht, welke verlichting moet nu verplicht mee branden?
A
Achterlicht, stadslicht en kentekenplaatverlichting.
B
Achterlicht, dagrijlampen en stadslicht.
C
Stadslicht, dagrijlampen en kentekenplaatverlichting.

Slide 14 - Quizvraag

U rijdt overdag door een bebost gebied, mag u voor beter zicht uw grootlicht aanzetten?
A
Ja, dan val je goed op.
B
Ja, maar ik moet dit dimmen als ik ander verkeer nader.
C
Nee, grootlicht mag alleen ’s nachts.
D
Nee, grootlicht mag alleen tussen zonsondergang en zonsopgang.

Slide 15 - Quizvraag

Het zicht is door zeer dichte mist maar 40 meter. Moet u uw mistlicht achter aanzetten?
A
Ja, dat moet.
B
Nee, dat mag.

Slide 16 - Quizvraag

Wat geldt ten aanzien van de verlichting op een fiets op meer dan 2 wielen met 2 voorwielen?
A
Deze moet voorzien zijn van 2 witte of 2 gele lichten symmetrisch geplaatst vanuit het midden.
B
Deze moet voorzien zijn van richtingaanwijzers.
C
Deze moet voorzien zijn van 1 wit of geel licht aan de voorzijde alsmede 1 rood licht aan de achterzijde.

Slide 17 - Quizvraag

Een door voetgangers gevormde colonne moet bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, ‘s nachts aan de linker voorzijde een witte of gele lantaarn en aan de achterzijde een rode lantaarn meevoeren die rondom licht uitstraalt.
Waar geldt dit?
A
Alleen binnen de bebouwde kom.
B
Alleen buiten de bebouwde kom.
C
Zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

Slide 18 - Quizvraag

Mag u op uw lesauto gebruik maken van een verlicht transparant?
A
Ja, zolang dit geen blauw licht is en niet knippert.
B
Ja, zolang deze is voorzien van de voorgeschreven "L".
C
Nee.
D
Nee, alleen de letter "L" mag verlicht zijn.

Slide 19 - Quizvraag

Met welke verlichting wordt uw dagrijlicht gecombineerd bij het inschakelen daarvan?
A
Uw dimlicht voor en achter.
B
Uw stadslichten en lichten achter.
C
Geen, uw dagrijlichten worden niet gecombineerd.

Slide 20 - Quizvraag

Welke verlichting moet deze gekoppelde caravan bij nacht voeren?

Slide 21 - Open vraag

U rijdt in dichte mist met deze verlichting. Mag dat?
A
Ja.
B
Nee.

Slide 22 - Quizvraag

Welke verlichting moet deze aanhangwagen voeren?

Slide 23 - Open vraag

Het regent behoorlijk, vanaf welke afstand mag u uw mistachterlicht ontsteken?

Slide 24 - Open vraag

Welke verlichting voert de geleider van het paard in het donker?
A
Niets.
B
Knipperend wit licht.
C
Lantaarn met voor wit en achter rood licht.

Slide 25 - Quizvraag

Wat geldt ten aanzien van het gebruik van een autosnelweg?
A
Uw motorvoertuig moet minstens 50 km/h kunnen en mogen rijden.
B
Uw motorvoertuig moet minstens 60 km/h kunnen en mogen rijden.
C
Uw motorvoertuig moet minstens 70 km/h kunnen en mogen rijden.
D
Uw motorvoertuig moet minstens 80 km/h kunnen en mogen rijden.

Slide 26 - Quizvraag

Wat geldt ten aanzien voor het gebruik van een autoweg?
A
Uw motorvoertuig moet minstens 50 km/h kunnen en mogen rijden.
B
Uw motorvoertuig moet minstens 60 km/h kunnen en mogen rijden.
C
Uw motorvoertuig moet minstens 70 km/h kunnen en mogen rijden.
D
Uw motorvoertuig moet minstens 80 km/h kunnen en mogen rijden.

Slide 27 - Quizvraag

Uw auto is 5 meter lang en uw aanhanger is 4 meter lang, mag u op de autosnelweg met 3 rijstroken de meest linkse rijstrook gebruiken om een zwaarbeladen vrachtauto in te halen?
A
Ja, inhalen mag, als ik de maximumsnelheid niet overschrijdt.
B
Ja, een samenstel van voertuigen langer dan 10 meter mag alle rijstroken gebruiken.
C
Nee, een samenstel van voertuigen langer dan 7 meter mag alleen de 2 meest rechtse rijstroken gebruiken.

Slide 28 - Quizvraag

Wat is kenmerkend voor een autoweg?
A
Een autoweg heeft geen vangrail in de middenberm.
B
Een autoweg kan gelijkvloerse kruispunten of kruisingen hebben.
C
Een autoweg heeft geen hectometerpaaltjes in de berm.

Slide 29 - Quizvraag

Welke snelheid moet dit voertuig hier tenminste kunnen en mogen rijden?

Slide 30 - Open vraag