1. Sarah __________ (go) to school every day.
2. They __________ (play) soccer on weekends.
1. Bij (he, she, it), voegen we aan het werkwoord een 's' of 'es' toe.
- Voorbeeld: He watches TV in the evening.
2. Bij (I, you, we, they) gebruiken we de basisvorm van het werkwoord zonder een toegevoegde 's' of 'es'.
- Voorbeeld: We go to school every day.
De focus ligt vooral op de toevoeging van 's' of 'es' aan het werkwoord bij he, she, it.