Faire , ww-er, être, avoir, aller

Aujourd'hui au programme
- Répéter les verbes irréguliers
- Le verbe FAIRE ,ALLER, ETRE,AVOIR, SORTIR,PARTIR
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui au programme
- Répéter les verbes irréguliers
- Le verbe FAIRE ,ALLER, ETRE,AVOIR, SORTIR,PARTIR

Slide 1 - Tekstslide

Is het werkwoord regelmatig of onregelmatig??

Sleep de werkwoorden naar de juiste categorie
Regelmatig
Onregelmatig
être
adorer
avoir
écouter
chanter
aimer
aller 
faire
parler

Slide 2 - Sleepvraag

Slide 3 - Tekstslide

AVOIR ( = hebben)

Slide 4 - Tekstslide

Elles … un chat.
A
ont
B
avez
C
a
D
avons

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Il … italien.
A
suis
B
es
C
sont
D
est

Slide 7 - Quizvraag

Nous … français.
A
est
B
êtes
C
sommes
D
sont

Slide 8 - Quizvraag

U bent / jullie zijn =

Slide 9 - Open vraag

ALLER (=gaan)

Slide 10 - Tekstslide

timer
1:00

Slide 11 - Tekstslide

Zet in de goede vorm:
Tu (aller) à Eindhoven.
A
vais
B
vas
C
va
D
allons

Slide 12 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
Vous (aller) à Lille.
A
vas
B
allons
C
va
D
allez

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal in het Frans:
Wij gaan
A
tu vas
B
il va
C
nous allons
D
ils vont

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal in het Frans:
Ik ga
A
je vais
B
tu vas
C
il va
D
ils vont

Slide 15 - Quizvraag

Le verbe faire 

Slide 16 - Tekstslide

Wat betekent "faire"?
A
doen/maken
B
koken
C
afwassen
D
luisteren

Slide 17 - Quizvraag

Het werkwoord faire
Het werkwoord faire = doen + maken,
net als avoir, être en aller een onregelmatig werkwoord
Je                fais          = ik doe / maak
Tu                fais          = jij doet / maakt
Il/elle/on  fait           = hij/zij/men doet / maakt
Nous         faisons    = wij doen / maken
Vous          faites       = jullie doen/maken + u doet / maakt
Ils/elles     font         = zij doen / maken

Slide 18 - Tekstslide

Vous (faire)
A
faites
B
allez
C
êtes
D
avez

Slide 19 - Quizvraag

Tu (faire)
A
fait
B
faites
C
faisons
D
fais

Slide 20 - Quizvraag

Nous… du sport
A
font
B
faisons
C
faites
D
fait

Slide 21 - Quizvraag

faire (vous)
timer
0:20

Slide 22 - Open vraag

Geef de juiste vertaling van:
Nous allons
A
Wij hebben
B
Wij zijn
C
Wij gaan
D
Wij doen

Slide 23 - Quizvraag

Geef de juiste vertaling van:
Zij maken
A
Ils font
B
Ils vont
C
Ils sont
D
Ils ont

Slide 24 - Quizvraag

Geef de juiste vertaling van:
Jij hebt

Slide 25 - Open vraag

De juiste vertaling van Jij maakt = tu fais
waar (vrai)
niet waar (faux)

Slide 26 - Poll

Vertaal: J'ai

Slide 27 - Open vraag

Combineer de vertaling met elkaar
we hebben
we gaan
we zijn
we doen/maken
On va
On est
On a
On fait

Slide 28 - Sleepvraag

Het regelmatige werkwoord op -er

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Vertaal:
(danser) hij danst

Slide 31 - Open vraag

Vertaal:
(donner) jullie geven

Slide 32 - Open vraag

Vertaal:
(habiter) Jij woont

Slide 33 - Open vraag

Vertaal:
(chanter) Zij zingt

Slide 34 - Open vraag

Vertaal:
(regarder) Ik kijk

Slide 35 - Open vraag

Vertaal: (parler) Zij praten
A
Elle parle
B
Elles parlent
C
Nous parlons
D
Ils parlont

Slide 36 - Quizvraag

Vertaal:
(chercher) Wij zoeken
A
Nous cherchons
B
On cherchons
C
Vous cherchez
D
On cherche

Slide 37 - Quizvraag

Geef aan in hoeverre je de werkwoorden beheerst
010

Slide 38 - Poll