In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
Klas 1 KGT- 2.1 Fictie
2.2 Grammatica
Slide 1 - Tekstslide
Stillezen
timer
10:00
Slide 2 - Tekstslide
Vandaag in deze les:
Lesafspraken
Lesdoel
Nabespreken huiswerk Fictie
Instructie Grammatica
Aan de slag
Slide 3 - Tekstslide
Lesafspraken:
Je hebt respect voor elkaar en je omgeving
Je hebt de spullen op orde en huiswerk gemaakt
Tijdens het lezen is het stil
Je hebt de aandacht bij de les en bent stil wanneer nodig
Bij samenwerken werk je zachtjes
Wil je iets vragen of zeggen, steek dan je hand op
Slide 4 - Tekstslide
Lesdoel
Terugkijken naar fictie: Tijdrovers - fictie/non-fictie - leeservaring
Grammatica: Tegenwoordige en verleden tijd
Grammatica: Zinsontleding - werkwoordsvormen.
Slide 5 - Tekstslide
Huiswerk nabespreken
Opdracht 3 (blz.66)
Opdracht 5 (blz.69)
Opdracht 6 (blz.70)
Slide 6 - Tekstslide
Grammatica
Je weet hoe je werkwoorden kunt herkennen in een zin
Aan het eind van deze paragraaf :
Kun je verschillende werkwoordsvormen benoemen.
Kun je de persoonsvorm benoemen.
Kun je de tijdproef uitleggen en toepassen
Slide 7 - Tekstslide
Grammatica - aantekeningen
Een werkwoord vertelt wat er gebeurt in een zin.
Tegenwoordige tijd - tijd van nu
Verleden tijd - tijd van toen
Aan het werkwoord/persoonsvorm in de zin kun je zien in welke tijd de zin staat.
Slide 8 - Tekstslide
Aan de slag
Opdracht 14 (blz.73) + opdracht 15 (blz.74)
Deze opdrachten maak je in je schrift
Let op, bij opdr. 15 moet je de zinnen helemaal opschrijven.
Slide 9 - Tekstslide
Grammatica - aantekeningen
Een werkwoord kan verschillende vormen hebben:
persoonsvorm (pv) - de vorm van het werkwoord die je in vt en tt kunt schrijven
hele werkwoord - de vorm zoals die in het woordenboek staat
voltooid deelwoord (vdw) - de vorm die bij een pv van de werkwoorden 'hebben, worden of zijn' in de zin staat
Slide 10 - Tekstslide
Grammatica - aantekeningen
Je gebruikt de 'tijdproef' om de persoonsvorm in een zin te vinden:
Wanneer je de tijd van de zin verandert, dan is het werkwoord dat zich aanpast de persoonsvorm.
Staat er maar één werkwoord in een zin, dan is dat altijd de pv. Staan er meer, dan weet je dankzij de tijdproef wat de pv is. De andere zijn het vdw of hele werkwoord.
Slide 11 - Tekstslide
Aan de Slag
Opdracht 18 (blz.75)
Opdracht 19 (blz.76) - Lees de zin, voer de tijdproef uit en schrijf de pv van de zin op, daarna schrijf je de pv in de andere tijd op.
Opdracht 21 + 23 (blz.77) - Schrijf van iedere zin alle ww op en zet er achter of het de pv-hele ww-vdw is.
Slide 12 - Tekstslide
Huiswerk:
Opdracht 19 (blz.76)
Opdracht 21 + 23 (blz.77)
Nog een fijne dag en tot de volgende les
Slide 13 - Tekstslide
In hoeverre heb jij het idee dat je deze leerstof hebt begrepen?