Jaarquiz VO

Jaarquiz VO
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Jaarquiz VO

Slide 1 - Tekstslide

Ik eet geen noten, daar ben ik allergisch ...
A
mee
B
over
C
voor
D
tegen

Slide 2 - Quizvraag

Ik moet eerlijk zijn ..... je.
A
met
B
aan
C
voor
D
tegen

Slide 3 - Quizvraag

Wat voor tekstdoel heeft deze tekst?

A
Overtuigen
B
Amuseren
C
Informeren
D
Overhalen

Slide 4 - Quizvraag

Wat kun je NIET doen om een verhaal spannend te maken?
A
Vertragen
B
Iets onverwachts laten gebeuren
C
De lezer aanspreken
D
Van verhaallijn wisselen

Slide 5 - Quizvraag

Welke vorm zie je hier?
"De leestoets werd door de meeste leerlingen voldoende gemaakt."
A
Bedrijvende vorm (Actief taalgebruik)
B
Lijdende vorm (Passief taalgebruik)

Slide 6 - Quizvraag

Welke vorm zie je hier?
"De leerlingen aten de wafels in no time op."
A
Bedrijvende vorm (Actief taalgebruik)
B
Lijdende vorm (Passief taalgebruik)

Slide 7 - Quizvraag

Welk citaat is goed geschreven?
A
'Mij lijkt dat anders knap gevaarlijk,' zegt Tom
B
'Computers maken minder fouten dan mensen': zegt Ine.

Slide 8 - Quizvraag

Welk(e) woord(en) is/zijn een homoniem?
A
Dom
B
Slim
C
Tafel
D
Pad

Slide 9 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak zie je hier?
"Wat een schat van een kind hebben jullie toch!"
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 10 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak zie je hier?
"Het schip danste op de golven."
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 11 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak zie je hier?
"Zo slim als een vos."
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 12 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak zie je hier?
"In de herfst van haar leven nam de vrouw nog rijles."
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 13 - Quizvraag

Wat is, binnen advertenties, GEEN overhaaltechniek?
A
Korting aanbieden
B
Alleen positieve punten noemen
C
Afkortingen gebruiken
D
Inspelen op gevoel

Slide 14 - Quizvraag

Wor... je nog opgenomen in de selectie van het eerste elftal?
A
Word
B
Wort
C
Wordt

Slide 15 - Quizvraag

In de middeleeuwen (sterven) de mensen op veel jongere leeftijd.
A
storven
B
sterften
C
sterfden
D
stierven

Slide 16 - Quizvraag

Beantwoor.... hij de post altijd zo laat? (vt)
A
Beantwoorde
B
Beantwoordde
C
Beantwoordden

Slide 17 - Quizvraag

Het gebeur... de laatste tijd steeds meer.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 18 - Quizvraag

Vin... je leraar het goed dat je met je iPhone speelt tijdens de les?
A
Vind
B
Vint
C
Vindt

Slide 19 - Quizvraag

Hij geloof... niet dat dat mogelijk is met dat toestel.
A
geloofd
B
gelooft
C
geloofdt

Slide 20 - Quizvraag

Hij heeft al eerder op het circuit gerac.... in deze nieuwe auto van Porsche.
A
geracet
B
geraced
C
geract

Slide 21 - Quizvraag

De vergro.... foto's laten de oorzaak van het ongeluk duidelijk zien.
A
vergrote
B
vergrootte
C
vergrootten

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Wat staat hier (letterlijk!)?
A
oma is gestolen
B
er is van oma iets gestolen

Slide 25 - Quizvraag

Hoe moet hij wel?
A
Daar kraait geen haan naar.
B
Daar blaft geen hond naar.
C
Dat raakt haan noch hond.
D
Dat is voor de honden

Slide 26 - Quizvraag

Welk woord is
fout?

Slide 27 - Open vraag

Hoe verbeter je
dat woord?

Slide 28 - Open vraag

Welke zin staat in de gebiedende wijs?
A
Loop je even naar de andere kamer?
B
Stop je hier?
C
Blijf er met je vingers van af!
D
Loop naar de maan!

Slide 29 - Quizvraag

Wat zijn GEEN voorbeelden van signaalwoorden?
A
Toen, vervolgens, daarna
B
Omdat, bijvoorbeeld, daarom, want
C
Ook, bovendien, daarbij
D
Wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe

Slide 30 - Quizvraag

Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een zin?
A
Vragen: 'Wie of wat ...?
B
De zin vragend maken
C
De zin van tijd veranderen
D
Onderwerp en lijdend voorwerp omkeren.

Slide 31 - Quizvraag


Woordzoeker!  
Maak een zolang mogelijk woord beginnend bij de letter 'B' . Je mag horizontaal, verticaal en diagonaal gaan.  
Welk woord krijg je? 

Slide 32 - Open vraag