Over taal - blok 2

Over taal - blok 2
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Over taal - blok 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan wij vandaag doen? 
Over taal blok 2
 Afspraken en regels
Leerdoelen
Terugkoppeling vorige les
Theorie bespreken --> over taal van blok 2
Zelfstandig werken aan de opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afspraken en regels 
  • Je bent op tijd in de klas!
  •  Telefoon thuis of in de kluis!
  • Opgeladen Chromebook
  • 1e keer waarschuwing
  • 2e keer strafwerk
  • 3e keer nablijven
  • Kauwgom/snoep in de prullenbak --> nu nog kans om het weg te gooien
  • Als ik aan het woord ben, zijn jullie stil --> ook als jullie klasgenoten iets vragen, geen opmerkingen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 
Na deze les: 
  • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
  • weet je wat figuurlijke taal is;
  • herken je samenstellingen; 
  • weet je wat uitdrukkingen zijn. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugkoppeling vorige les
Woorden die hetzelfde betekenen, noem je synoniemen.
smerig --> vies

Stappenplan moeilijke woorden: stap 1 --> Lees een stukje terug of verder en kijk of het woord wordt uitgelegd. stap 2 --> Kijk naar bekende stukjes in het woord. stap 3 --> kijk naar de plaatjes bij de teks.t 

beleefd/onbeleefd --> De taal die je met vrienden spreekt, is jongerentaal of straattaal. Daar zitten woorden in die je beter niet kunt gebruiken bij volwassenen. Je moet dus weten welke woorden bij de situatie passen en bij de persoon met wie je praat of aan wie je schrijft. Je moet denken aan je publiek.
 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klik het juiste antwoord aan.
Schooltaalwoorden zijn....
A
woorden die je in een woordenboek kunt opzoeken.
B
woorden die een docent soms op school gebruikt.
C
woorden die je vaak op school gebruikt.
D
woorden die je niet nodig hebt bij het lezen van een tekst.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Theorie over taal blok 2 
  • Samenstellingen 
  • letterlijk en figuurlijk taalgebruik  
  • Uitdrukkingen 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstelling 
Als twee (of meer) woorden samen één nieuw woord vormen, heet dat een samenstelling. Van laptop en tas kun je een nieuw woord maken--> laptoptas. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een samenstelling?
A
2 of meer woorden met dezelfde betekenis
B
combinatie van 2 of meer woorden die niet los kunnen voorkomen
C
2 of meer verschillende woorden die een verschillende betekenis hebben
D
combinatie van 2 of meer woorden die elk ook los kunnen voorkomen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een samenstelling?
(Meerdere antwoorden mogelijk)
A
dierentuin
B
waterfles
C
computer
D
schermpjes

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN samenstelling?
A
Voetbal
B
Gebak
C
speelplein
D
Handdoek

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samenstelling:

+

Slide 12 - Open vraag

In kerkklok hoor je de laatste k van kerk of de eerste k van klok niet. Toch schrijf je kerkklok omdat het woord een samenstelling is van kerk en klok.
letterlijk en figuurlijk taalgebruik 
Letterlijk taalgebruik --> Wat er staat, is wat je bedoelt. 
Toen Jan wat gegeten had, legde hij zijn hand op zijn buik. 
Figuurlijk taalgebruik --> Er staat iets anders dan wat je bedoelt. 
De twee zussen zijn twee handen op één buik. -->  De twee zussen zijn het altijd met elkaar eens, ze kunnen heel goed met elkaar opschieten en zullen elkaar altijd steunen.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toen ik 's avonds thuiskwam, lag mijn hond in zijn mand.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Toen ik 's avonds thuiskwam, vond ik de hond in de pot.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn Rolls-Royce staat tussen de andere auto´s geparkeerd.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitdrukkingen 
Uitdrukkingen lijken erg op gezegden, maar het verschil is dat in een uitdrukking wel een werkwoord voor kan komen. Hierdoor is een uitdrukking wel een hele zin. Een uitdrukking heeft net zoals een gezegde een figuurlijke betekenis. 
Bijvoorbeeld:
Met de Noorderzon vertrekken -> Onaangekondigd vertrekken en niks meer van je laten horen.


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke zinnen zijn uitdrukkingen? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Daar komt de aap uit de mouw.
B
De aap klimt hoog in de boom.
C
Ik bind het touw vast aan een paal.
D
Ik sta voor paal.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mark wilde zijn rijbewijs gaan halen, maar hij zag veel beren op de weg.
A
Mark kwam tijdens zijn rijles beren op de weg tegen.
B
Mark zag veel moeilijkheden bij het halen van zijn rijbewijs.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De boze leerling had nog een appeltje met zijn docent te schillen.
A
De student moest voor zijn docent een appel gaan schillen.
B
De student moest nog een vervelende zaak afhandelen.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag! 
  • Je maakt de opdraven van 'over taal' --> blok 2. 
  • Ben je klaar? Dan krijg je van je docent een werkboek. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies