dinsdag 13 nov. 1T Grammatica H2.4

DINSDAG 13 NOV.
  • huiswerkcontrole
  • nakijken opdr. 5 t/m 9 (blz. 69)
  • theorie blz. 70-71 lezen
  • filmpje!
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

DINSDAG 13 NOV.
  • huiswerkcontrole
  • nakijken opdr. 5 t/m 9 (blz. 69)
  • theorie blz. 70-71 lezen
  • filmpje!

Slide 1 - Tekstslide

OPDRACHT 5

a/b Voor de komende week / voorspelt / de weerman van het KNMI / lekker aangename temperaturen.


OPDRACHT 6

a Misschien / heb / je / wel / eens / gekampeerd.

b Veel Nederlanders / huren / een appartement.

c Anderen / willen / liever / thuisblijven.

d In de meeste gezinnen / mogen / kinderen / meebeslissen.




Slide 2 - Tekstslide

OPDRACHT 7

a Heb / je / ooit / marshmellows / boven een vuurtje / gehouden?

b In Egypte / maakten / ze / lang geleden / al / marshmallows.

c Ze / bestonden / uit honing en het wortelsap van een plant.

d Tot in de 19e eeuw / werd / dat sap / als zoetstof / in marshmallows / gebruikt.

e Nu / hebben / marshmellows / een andere samenstelling.

f Toch / worden / ze / nog steeds / met smaak / genuttigd.


OPDRACHT 8

a In alle zinnen, behalve in zin a.

b Zin a is een ja/nee-vraag. In zo’n vraagzin is de pv het eerste zinsdeel.

Slide 3 - Tekstslide

OPDRACHT 9

Hij / ontmoet / hem / daar.

Je vervangt bijvoorbeeld Hij en daar.

Mijn broer / ontmoet / hem / in huis.

Mijn oudste broer / ontmoet / hem / bij hem thuis.

Mijn oudste broer Chiel / ontmoet / hem / in zijn eigen huis.

Mijn liefste en oudste broer / ontmoet / hem / in het huis hier tegenover.


OPDRACHT 10

Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: Het / vriest. Het / vriest / erg. ’s Winters / vriest / het / erg.

’s Winters / vriest / het / erg / in het noorden.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Wat is de eerste stap bij het benoemen van zinsdelen?
A
de zin in zensdelen verdelen
B
alle werkwoorden zoeken
C
de persoonsvorm zoeken
D
de zinsdelen benoemen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de afkorting van het werkwoordelijk gezegde?
A
wg
B
alle ww
C
pv + ww
D
ww

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de afkorting van het werkwoordelijk gezegde?
A
wg
B
alle ww
C
pv + ww
D
ww

Slide 8 - Quizvraag

Welke van de onderstaande werkwoorden is een splitsbaar werkwoord?
A
verlaten
B
opschrijven
C
gebeuren
D
zich verslapen

Slide 9 - Quizvraag

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?
A
Wie/wat + pv?
B
Wie/wat + wg?
C
Wie/wat + wg + ond?
D
Wie/wat + handeling?

Slide 10 - Quizvraag

werken aan opdr. 11-13-16-17
Let op: je mag opdr. 16 + 17 op stencil maken!
timer
1:00

Slide 11 - Tekstslide

OPDRACHT 11

a De pv.

b Bijvoorbeeld: heeft gevroren.

c Ja, de pv verleden tijd van tegenkomen.

d Nee, maken is het werkwoord, niet huiswerkmaken. In de zin maakte huiswerk bestaat het wg uit de pv maakte, en is huiswerk een ander zinsdeel.
e Nee, bijvoorbeeld ’s Winters heeft het erg gevroren. Wg: heeft gevroren.

OPDRACHT 13
a wie of wat de handeling van de zin uitvoert.
b enkelvoud

c twee

d Verander de pv van getal, d.w.z. van meervoud naar enkelvoud: De voetgangers trapt in de plassen water. Dat is geencorrecte zin. Het moet worden: De voetganger trapt in de plassen water. Het o is: De voetgangers.





Slide 12 - Tekstslide