toets circulatiestelsel

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

toets circulatie
Beste studenten, deze toets betreft hoofdstuk 6 deel 1 "het circulatiestelsel"
Deel 2 --> 6.4 en 6.5 
Het zijn 25 vragen. Juist/onjuist, meerkeuze, foto vragen, sleepvragen. Heel veel succes!

Slide 2 - Tekstslide

Hoe wordt het zakje genoemd dat om het hart heen zit?

A
Endocard
B
Myocard
C
Pericard

Slide 3 - Quizvraag

de kleine bloedsomloop heeft de volgende simpele volgorde
A
hart-lichaam-hart
B
hart-longen-hart
C
longen-hart - longen
D
lichaam-hart-lichaam

Slide 4 - Quizvraag

Via de armslagaders komt er bloed in je armen en handen.
Bij welke bloedsomloop horen de armslagaders?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
C
Grote en kleine bloedsomloop

Slide 5 - Quizvraag

de bovenste en onderste holle ader vervoeren zuurstofarm bloed vanuit het lichaam naar het hart
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

de aorta is het grootste bloedvat van het lichaam
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Longslagader vervoert zuurstofrijk bloed
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

wat is het gemiddelde hartminuutvolume?
A
2 liter
B
3liter
C
4 liter
D
5 liter

Slide 9 - Quizvraag

Het hart heeft zelf ook zuurstof nodig. Welke bloedvaten zorgen hiervoor?
A
longslagaders
B
onderste en bovenste holle aders
C
kransslagaders
D
longaders

Slide 10 - Quizvraag


A
1.slagader 2.haarvat 3.ader
B
1.aorta 2.haarvat 3. ader
C
1.ader 2.haarvat 3.slagader
D
1.ader 2.haarvat 3. ader

Slide 11 - Quizvraag

het beluisteren van het hart noemen we ausculteren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

harttonen:
de eerste harttoon is het begin van de systole
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

harttonen:
de tweede harttoon is het begin van de systole
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag


A
Linker kamer
B
Rechter kamer
C
Linker boezem
D
Rechter boezem

Slide 15 - Quizvraag


A
Linker kamer
B
Rechter kamer
C
Linker boezem
D
Rechter boezem

Slide 16 - Quizvraag

Linker boezem
Rechter boezem

Linker kamer
Rechter kamer
Holle ader
Longslagader
Longader
Aorta

Slide 17 - Sleepvraag

Is de aorta een ader of een slagader?
A
Ader
B
Slagader

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de naam van de slagader die uit de linkerkamer komt?
A
Longslagader
B
Hartslagader
C
Linkerkamerslagader
D
Aorta

Slide 19 - Quizvraag

De hartkleppen bevinden zich
A
tussen boezem en kamer
B
tussen kamer en slagader
C
in aders

Slide 20 - Quizvraag

bloeddruk is de druk die op de vaatwand ontstaat door het pompen van het hart, samen met het knijpen van de vaten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste taak van de bloedplaatjes?
A
Vervoeren van zuurstof
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen
D
Vervoeren voedingsstoffen

Slide 22 - Quizvraag

De rode bloedcellen zijn verantwoordelijk voor de diepe rode kleur van het bloed
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

ADH (antidiuretisch hormoon) zorgt ervoor dat het bloedvolume laag wordt gehouden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

adrenaline wordt door het bijniermerg gemaakt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

T-Lymfocyten zijn
A
rode bloedcellen
B
witte bloedcellen
C
bloedplaatsjes
D
bloedplasma

Slide 26 - Quizvraag

IJzer dat overblijft uit de hemoglobine wordt gebruikt om nieuwe rode bloedcellen te vormen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

hoofdpijn, wazig zien, misselijkheid en braken zijn symptomen van een hoge bloeddruk
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quizvraag

een hartinfarct is nooit een complicatie van hoge bloeddruk
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quizvraag

trombose kan alleen in een ader onstaan
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Is het mogelijk dat een longembolie een complicatie is van een trombose been?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Bloeddruk meten:
stelling 1: je meet twee momenten, moment 1 is de bovendruk moment 2 is de onderdruk.
stelling 2: je meet 1 moment tijdens het meten van de bloeddruk
stelling 3: je meet 2 momenten tijdens het meten van de bloeddruk, moment 1 is de onderdruk, moment 2 is de bovendruk
A
stelling 1
B
stelling 2
C
stelling 3

Slide 32 - Quizvraag