4BK H3 Producten

Welkom
Toets H2!

Ga in je online omgeving naar Test je kennis en maak de oefentoets van H2 Retailformule
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Toets H2!

Ga in je online omgeving naar Test je kennis en maak de oefentoets van H2 Retailformule

Slide 1 - Tekstslide

H3 Producten
INLEIDING

Wat gaat een retailer verkopen? Dit staat centraal in dit hoofdstuk.

Slide 2 - Tekstslide

Doel
Na dit hoofdstuk heb je inzicht in:

Het assortiment.
De indeling van het assortiment.
De verschillende merken in een assortiment.


Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog van H2 Retail?

Slide 4 - Woordweb

Wat is een assortiment?

Slide 5 - Woordweb

Assortiment
Het assortiment is het geheel aan producten dat een winkel verkoopt.

Slide 6 - Tekstslide

De samenstelling van het assortiment hangt van verschillende factoren af.

Welke hoort daar niet bij?


A
Of er eigen merken verkocht worden.
B
De prijsklasse van de producten
C
Welke producten basisbehoeften zijn
D
Wat voor soort zaak het is (speciaalz/warenhuis)

Slide 7 - Quizvraag

Wat is consumptieverwantschap?
A
Consumenten zijn verwanten van winkel
B
Verband tussen verschillende producten

Slide 8 - Quizvraag

Consumptieverwantschap
Vaak is er sprake van een bepaald verband tussen de verschillende producten.
 Je noemt dit consumptieverwantschap.

Bij speciaalzaken hebben de producten in het assortiment een hoge consumptieverwantschap.
Bij een discounter zoals Action hebben de
producten in het assortiment een
lage consumptieverwantschap.


Slide 9 - Tekstslide

Wat is een productgroep?

Slide 10 - Open vraag

Assortiment
Het assortiment is het geheel aan producten dat een winkel verkoopt.

Slide 11 - Tekstslide

Productgroep
Een assortiment bestaat meestal uit
Verschillende productgroepen.

Productgroep
• Een verzameling van soortgelijke producten

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Breed of smal assortiment:

Diep of ondiep assortiment:

Hoog of laag assortiment:

Consistent of inconsistent assortiment:


Lang of kort assortiment:





 het aantal productgroepen in het assortiment

 het aantal producten per productgroep

het prijsniveau van het assortiment

 de samenhang van de producten in het assortiment

het aantal producten in het assortiment

Slide 14 - Tekstslide

Begrippen
welke hoort er niet bij?
A
Convenience goods
B
Shopping goods
C
Random goods
D
Speciality goods

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Soorten goederen
Convenience goods

Shopping goods



Speciality goods

dagelijkse goederen.


goederen die je minder vaak koopt, je wilt,nadenken voordat je koopt.


goederen waarvoor je moeite doet om te kopen, eze koop je maar zelden.






Slide 17 - Tekstslide

Kern- en randassortiment

20% van al je goederen zorgt voor 80% van je omzet

Slide 18 - Tekstslide

Kern- en randassortiment:
Kernassortiment
- ben je herkenbaar voor de klant.

-: standaard in de winkel

Randassortiment
-: hiermee kun je nogal eens wisselen

Waarom? 
Om de winstmarge te verhogen
Om het imago (beeld wat de klanten van het bedrijf hebben) te veranderen
Om de concurrentiepositie te verbeteren
Omdat er nieuwe producten op de markt komen



Slide 19 - Tekstslide

Om de winstmarge te verhogen
Om het imago (beeld wat de klanten van het bedrijf hebben) te veranderen
Om de concurrentiepositie te verbeteren
A
Om winstmarge te verhogen
B
Om de klanten uit te dagen
C
Om het imago te veranderen
D
Om de concurentiepos. te verbeteren

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn impulsgoederen/ aankopen?
A
spullen kopen omdat je ze nodig hebt
B
spullen kopen waar je lang over nagedacht hebt.
C
spullen kopen die eigenlijk niet nodig hebt
D
spullen kopen waar je NIET lang over nadenkt

Slide 21 - Quizvraag

Wat zijn rage-producten?
A
Producten die in de mode/ populair zijn
B
Producten die je boos maken.
C
Producten die al heel lang bestaan.
D
Producten die je blij maken.

Slide 22 - Quizvraag

Welke zinnen kloppen over:
trendproducten
A
Een product dat kort populair is
B
Een product dat past bij een trend
C
Een product dat langere tijd blijft bestaan
D
Een product dat past bij een rage

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn follow-up producten
A
Producten die je moet opvolgen
B
Producten die bij elkaar horen
C
Producten die je niet kunt terugbrengen
D
Producten die je niet los van elkaar kunt gebruiken

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Wat zijn complementaire goederen?
A
Producten die niet zonder elkaar kunt gebruiken
B
Producten die je meestal met elkaar gebruikt

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Wat zijn concurerende producten?
A
producten die andere kunnen vervangen
B
producten van de concurent

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag:
Maken: 
Opdrachten van paragr. 3.1 t/m 3.3
&
Praktijkopdrachten 3.1 en 3.2
Klaar?
Invullen begrippenlijst blz. 97 en 98

Slide 30 - Tekstslide

Terugblik

Slide 31 - Tekstslide

Noem drie dingen die je vandaag hebt geleerd.

Slide 32 - Open vraag

Noem twee dingen waar je nog meer van wilt weten/ niet duidelijk waren.

Slide 33 - Open vraag

Slide 34 - Tekstslide

Hoe was je inzet?
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Welke kwaliteiten heb je vandaag ingezet?

Slide 36 - Open vraag

Waar ben je trots op?

Slide 37 - Open vraag

Wat zou je de volgende les anders doen?

Slide 38 - Open vraag