Grammatica les 2

WELKOM
Vandaag:
1) PTO - stand van zaken
2) De kracht van herhaling 
3) Grammatica - samengestelde zinnen

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

WELKOM
Vandaag:
1) PTO - stand van zaken
2) De kracht van herhaling 
3) Grammatica - samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PTO 2024-2025
PTO - stand van zaken 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PTO 2024-2025
PTO - stand van zaken 
1) Fictie
2) Zakelijk schrijven: e-mail / zakelijke brief - artikel
3) Leesvaardigheid 1
4) Grammatica & Formuleren
5) Spelling
6) Spreekvaardigheid / Presenteren voor publiek
7) Woordenschat (zelfstandig!)
8) Kijk- en luistertoets
9) Leesvaardigheid 2

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De kracht van herhaling 
Wat weten we nog van gisteren? 

lidwoord / zelfstandig naamwoord / bijvoeglijk naamwoord / werkwoord / voegwoord / voorzetsel/ persoonlijk voornaamwoord 

 

Frits eet een sappige appel terwijl hij op het bankje zit



timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica 
Lesdoel: 
- Je leert enkelvoudige en samengestelde zinnen herkennen 
- Je leert de persoonsvorm en het onderwerp in een samengestelde zin vinden


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden
Voegwoorden zijn een soort cement.
Door voegwoorden kun je zinnen aan elkaar plakken 
oftewel samenvoegen. 
Voegwoorden geven ook aan wat het
verband is tussen twee zinnen. 

En, of, omdat, zodat, maar etc...

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat valt je op aan deze voegwoorden? 

Gio zette een sprintje in, omdat hij de bus al bij de bushalte zag staan. 
Imane brengt eerst de kinderen weg, zodat zij naar haar werk kan.
Mia gaat mee naar het concert, mits ze een kaartje weet te bemachtigen. 
Bram wil niet naar school, maar hij moet van zijn moeder. 


Slide 7 - Tekstslide

Zijn vaak signaalwoorden!
Grammatica 
1. Lidwoord
2. Werkwoord
3. Zelfstandig naamwoord
4. Bijvoeglijk naamwoord
5. Voorzetsel
6. Voornaamwoorden 
7. Voegwoord
8. Bijwoord
9. Telwoord
10. Tusssenwerpsel 

1. Persoonsvorm
2. Onderwerp
3. Werkwoordelijk gezegde
4. Lijdend voorwerp
5. Meewerkend voorwerp
6. Bijwoordelijke bepaling


Woordsoorten benoemen 
oftewel Taalkundig ontleden 
Zinsontleding 
oftewel Redekundig ontleden 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je over de persoonsvorm?

Slide 9 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm (PV)
  • Elke zin heeft één of meer ww. 
  • Een van die ww is de pv.
  • Tijdens ontleden staat de pv tussen haakjes (pv).
  • Zet de zin in een andere tijd, het woord dat verandert is de pv.

Voorbeeld:
Ik (loop) naar school.
Ik (liep) naar school.

aantekeningen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?
De vakantie was ontzettend leuk.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?
Op school moeten we persoonsvormen vinden bij grammatica.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies



Enkelvoudige zin

  • Zin met één persoonsvorm


Samengestelde zin

  • Zin met twee of meer persoonsvormen
aantekening

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld enkelvoudige zin
  • Het wordt slecht weer vandaag.
  • Ik ga vandaag naar de Action.
  • Hij kijkt veel naar Star Wars.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld samengestelde zin
  • Het wordt vandaag mooi weer en we gaan lekker naar het strand. 
  • Hij kijkt veel naar Star Wars want dat vindt hij leuk.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de persoonsvormen?
Meyra verzamelt tijdschriften, zodat ze de foto's kan uitknippen voor een collage

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica 
1. Lidwoord
2. Werkwoord
3. Zelfstandig naamwoord
4. Bijvoeglijk naamwoord
5. Voorzetsel
6. Voornaamwoorden 
7. Voegwoord
8. Bijwoord
9. Telwoord
10. Tusssenwerpsel 

1. Persoonsvorm (tijdproef)
2. Onderwerp 
3. Werkwoordelijk gezegde
4. Lijdend voorwerp
5. Meewerkend voorwerp
6. Bijwoordelijke bepaling


Woordsoorten benoemen 
oftewel Taalkundig ontleden 
Zinsontleding 
oftewel Redekundig ontleden 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp
  • Het onderwerp is vaak een persoon, een dier/plant of een ding.
  • Het onderwerp  dóét vaak iets.
  • Het (onderwerp) geef je in de zin aan met haakjes.
  • Het onderwerp hoort bij de persoonsvorm omdat ze allebei of enkelvoud of meervoud moeten zijn.


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind ik het onderwerp?
Manier 1. Vraagproef: wie (wat) + persoonsvorm
  • (De vogels) (vliegen) hoog in de lucht
  • Wie (wat) vliegt?  - De vogels

Manier 2. Getalproef: Verander de zin van enkelvoud naar meervoud (of andersom), nu veranderen de persoonsvorm en het onderwerp.
  • (De vogels) (vliegen) hoog in de lucht
  • (De vogel) (vliegt) hoog in de lucht.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin:
Inge en Lucy moesten hard rennen om droog binnen te komen.
A
Inge en Lucy
B
moesten rennen
C
hard
D
Inge

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin:
Was de paarse krokodil achter gebleven in het zwembad?
A
Was
B
de paarse krokodil
C
krokodil
D
in het zwembad

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de onderwerpen in deze zin?
Meyra verzamelt tijdschriften, zodat ze de foto's kan uitknippen voor een collage

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica 
1. Lidwoord
2. Werkwoord
3. Zelfstandig naamwoord
4. Bijvoeglijk naamwoord
5. Voorzetsel
6. Voornaamwoorden 
7. Voegwoord
8. Bijwoord
9. Telwoord
10. Tusssenwerpsel 

1. Persoonsvorm (tijdproef)
2. Onderwerp (wie/wat + pv)
3. Werkwoordelijk gezegde
4. Lijdend voorwerp
5. Meewerkend voorwerp
6. Bijwoordelijke bepaling


Woordsoorten benoemen 
oftewel Taalkundig ontleden 
Zinsontleding 
oftewel Redekundig ontleden 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom gebruik je de vraagproef niet altijd?
A
Als de zin al vragend is, komt de pv niet vooraan te staan.
B
Als je de zin vragend maakt, verander je de functie van de persoonsvorm.
C
Als er meer persoonsvormen in de zin staan, zoals een samengestelde zin heeft, vind je er toch maar één.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Om persoonsvormen te vinden gebruik je de tijdproef.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een zin kan meer dan één persoonsvorm hebben.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een enkelvoudige zin heeft twee persoonsvormen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In samengestelde zinnen staat vaak een voegwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een voegwoord staat altijd midden in een zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook meervoud zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk 
Boek blz. 184 - 185 
Opdracht 1 t/m 3 
of
Digitaal Methode 
Cursus 5 Grammatica
 § 3 ZD Samengestelde zinnen 1 t/m 3 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies