Werkwoorden zijn de doe-woorden. Iets of iemand doet iets, of er gebeurt iets.
Voorbeelden: struikelen, moeten, sneeuwen.
Slide 2 - Tekstslide
Woordsoort: werkwoord Wat weten we daar al over?
In een zin kan de vorm van een werkwoord veranderen (vervoegen)
Hele werkwoord: Vallen Hij .... van zijn stoel.
Slide 3 - Tekstslide
Onderstreep alle werkwoorden:
Twee Engelsen waren net naar het Franse platteland verhuisd. Ze wilden de buren graag beter leren kennen, maar dat ging niet zo makkelijk. Op een dag stond er een boer voor de deur met een grote, enge, gevaarlijke, bloeddorstige hond. Op zijn vacht zaten vlekken en kale plekken. Ook had hij waarschijnlijk net een modderbad genomen. De Engelsen wilden zich van hun beste kant laten zien en vroegen uit interesse: 'Hoe heet uw hond?' Waarop de boer antwoordde: ' Diva'
Klaar? 2.7, opdr: 12, 13, 16, 17, 20, 21
Slide 4 - Tekstslide
Franse humor
Twee Engelsen waren net naar het Franse platteland verhuisd. Ze wilden de buren graag beter leren kennen, maar dat ging niet zo makkelijk. Op een dag stond er een boer voor de deur met een grote, enge, gevaarlijke, bloeddorstige hond. Op zijn vacht zaten vlekken en kale plekken. Ook had hij waarschijnlijk net een modderbad genomen. De Engelsen wilden zich van hun beste kant laten zien en vroegen uit interesse: 'Hoe heet uw hond?' Waarop de boer antwoordde: ' Diva'.
Slide 5 - Tekstslide
Oefenen met zn, lw en ww
Maak (digitaal) opdr. 12, 13, 16, 17, 20, 21
Slide 6 - Tekstslide
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor:
• mensen: leerlingen, tante
• dieren: hamster, koe, paard
• planten: tulp, eik
• dingen: fietsband, mobieltje, stoomboot
en ook voor:
• namen: Eindhoven, Sarah, Sinterklaas
• begrippen: liefde, respect
Slide 7 - Tekstslide
Zelfstandig naamwoord
Zelfstandige naamwoorden kun je vaak (maar niet altijd!):
• in het meervoud zetten: pepernoot, pepernoten
• verkleinen: pepernoot – pepernootje
Vóór een zelfstandig naamwoord kun je meestal een lidwoord zetten:
pepernoot, het pepernootje
Slide 8 - Tekstslide
Lidwoord: de, het, een
Een lidwoord (lw) staat nooit alleen. Het lidwoord staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Bepaalde lidwoorden: de en het (als duidelijk is wat je bedoelt)
Onbepaald lidwoord: een
Het meisje gaf de prachtige ketting aan een goede vriendin.
Slide 9 - Tekstslide
Aan de slag: grammatica 2.7
Maak van paragraaf 2.7 opdracht 4, 7, 8, 9, 10
Kijk het gelijk na.
Klaar? Heb je de test jezelf van woorden 2.5 al gemaakt? Anders oefenen met de woordtrainer van 2.5