Spelling blok 1 en 2

Spelling blok 1 en 2
Werkwoordspelling + bijvoeglijk naamwoord + Engelse werkwoorden
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Spelling blok 1 en 2
Werkwoordspelling + bijvoeglijk naamwoord + Engelse werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Spelling blok 1

Slide 2 - Tekstslide

Je kan:

- de persoonsvorm vervoegen in de tt.
- de persoonsvorm vervoegen in de vt.
- het volt.dw vervoegen
- de persoonsvorm vervoegen in de gebiedende wijs

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordsvormen
Er zijn 3 werkwoordsvormen.
1. Persoonsvorm
Vb. Zullen we naar het zwembad gaan?
2. infinitief = het hele werkwoord
Vb. Zullen we naar het zwembad gaan
3. voltooid deelwoord
Vb. Wij hebben alle opdrachten gemaakt.

Slide 4 - Tekstslide

Gebiedende wijs
Een zin die een aansporing of bevel bevat.
Een zin zonder onderwerp.
De persoonsvorm is meestal het eerste woord van de zin.

Je schrijft de ik-vorm.

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
Stap 1: zet het werkwoord in de ik-vorm
Stap 2: kijk of het onderwerp in de ik-vorm, hij-vorm of wij-vorm staat.
Stap 3: kies de juiste vervoeging
Ik - vorm= ik - vorm  ( ook als je achter het werkwoord staat )
Hij - vorm= ik - vorm + t  ( iemand anders dan ik, enkelvoud )
Wij - vorm= hele werkwoord

Slide 6 - Tekstslide

Even oefenen
Zet deze werkwoorden in de ik-vorm, hij-vorm en wij-vorm:
ruiken, slopen, luiden, halen, bakken, praten

ik = ik-vorm
hij = ik-vorm + t (iemand anders dan ik, enkelvoud)
wij = hele werkwoord

Slide 7 - Tekstslide

Sterke en zwakke werkwoorden
Sterk ww (klankveranderende) = verandert van klank in de verleden tijd
loop/liep win/won zing/zong

Zwakke ww (klankvaste) = verandert niet van klank in de verleden tijd
praat/praatte mis/miste

Slide 8 - Tekstslide

Verleden tijd = 't kofschi
Alleen gebruiken bij klankvaste/zwakke werkwoorden!
Stap 1: zet de persoonsvorm in de ik-vorm
Stap 2: kijk naar de laatste letter van de ik-vorm
Stap 3: zit die in 't kofschip? Ja: + te/ten Nee: + de/den
(v/f-wisseling en z/s-wisseling zitten niet in 't kofschip: niezen, verven)
Stap 4: zet de juiste vervoeging achter de ik-vorm

VB. verstuiken--> verstuik --> verstuikte/verstuikten
        bellen --> bel --> belde/belden
        verven --> verf --> verfde/verfden

Slide 9 - Tekstslide

Even oefenen
Zet van de volgende werkwoorden de ik- en wij-vorm in de verleden tijd.

Vissen
Schroeven
Winnen
Zien

Slide 10 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Klankveranderende/sterke werkwoord: je schrijft precies op wat je hoort.

Klankvaste werkwoorden hebben een voltooid deelwoord op een d of t.
Gebruik 't kofschip.
Ik heb mijn enkel verstuik... --> k zit in 't kofschip dus --> t.
Hij heeft gebel... --> l zit niet in 't kofschip dus --> d.

Slide 11 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruikt volt. dw.
Een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord schrijf je altijd zo kort mogelijk.
Het is een voltooid deelwoord van een bijvoeglijk naam woord.

Vb.  De vergrote foto.
         De verplichte toets.
         De gestolen fiets.

Slide 12 - Tekstslide

Aan het werk
Blok 1                                                  
- opdracht 1                                      
- opdracht 2                                        
- opdracht 3 (vraag 1 en 2)           
- opdracht 5                                        

Slide 13 - Tekstslide

Spelling blok 2

Slide 14 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
 Er zijn 5 regels voor het bijvoeglijk naamwoord:
1. Meestal eindigt het bijvoeglijk naamwoord op - e :de blauwe vogel, het kleurrijke meisje, de bekende zanger.
2. Als het bijvoeglijk naamwoord bij een het-woord hoort, verdwijnt de - e als je er 'een' voor zet: het bezorgde pakketje - een bezorgd pakketje, het heerlijke ijsje - een heerlijk ijsje, het grote kasteel - een groot kasteel.

Slide 15 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (vervolg)
3. Schrijf voltooid deelwoorden als bijvoeglijknaamwoord altijd zo kot mogelijk: de vergrote foto, de verplichte toets.
4. Geeft het bijvoeglijk naamwoord aan van welk materiaal iets gemaakt is? Schrijf er dan - en achter: de ijzeren koevoet, de kartonnen doos, het stoffen mandje.
5. Maar is het een modern materiaal? Schrijf er dan niets achter: de titanium ring, het kunststof speelgoed.

Slide 16 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
Je vervoegt deze ww hetzelfde als andere Nederlandse ww.
Tips:
Soms schrijf je een extra e, die je niet hoort, achter de stam. Zo voorkom je uispraakproblemen: Ik race, hij racet, ik racete, ik share, hij sharet, hij sharede.
Soms schrijf je 2 medeklinkers aan het einde van de ik-vorm: ik paintball - ik paintballde, ik pass - ik passte. Maar: ik stress - ik streste.
Als de stam eindigt op een sisklank, schrijf je -te en -t: ik crash - ik crashte, ik relax - ik relaxte.

Slide 17 - Tekstslide

Even oefenen
1. Hij werd door de agent ............... (laseren).
2. In haar instagrampost ................ (taggen vt) zij al haar vriendinnen.
3. Hij ...................... (deleten vt) gisteren de foto.

Slide 18 - Tekstslide

Aan het werk
Blok 1                                                            Blok 2
- opdracht 1                                               - opdracht 2
- opdracht 2                                              - opdracht 3 (vraag 1)
- opdracht 3 (vraag 1 en 2)                 - opdracht 4
- opdracht 5                                             - opdracht 6
                                                                       - opdracht 7

Slide 19 - Tekstslide