Ordenen = het verdelen van een verzameling in groepen met hetzelfde kenmerk (eigenschap waaraan je een organisme kunt onderscheiden van andere organismen).
Slide 2 - Tekstslide
Ordenen aan de hand van celkenmerken:
celkern: regelt alles wat er in een cel gebeurt.
celwand: een stevig laagje om de cel heen.
bladgroenkorrels: groene korrels in de cel, waar fotosynthese in plaatsvindt.
Slide 3 - Tekstslide
Deze afbeelding moet je goed leren!! Je moet de verschillende cellen herkennen.
Je moet de celkenmerken van elk organisme kennen (bijv. dieren hebben geen celwand etc.
Slide 4 - Tekstslide
Soorten
Organismen behoren tot hetzelfde soort:
als ze zich samen kunnen voortplanten
en de nakomelingen vruchtbaar zijn
De betekenis van soorten moet je kennen!
Slide 5 - Tekstslide
Wervelkolom
Een wervelkolom bestaat uit wervels.
Dieren met een wervelkolom behoren tot de gewervelde dieren.
Wervelkolom bij de mens = ruggengraat.
Je moet weten wat een wervelkolom is. Alle gewervelde dieren hebben een wervelkolom.
Slide 6 - Tekstslide
Indeling van de gewervelden
Gewervelden worden aan de hand van de volgende kenmerken verdeeld in vijf groepen:
ademhaling
huid
voortplanting
leefomgeving
Aan de hand van de kenmerken moet je verschillende dieren kunnen indelen in één van de vijf groepen.
Slide 7 - Tekstslide
Sporenplant
Voortplanting door sporen
Geen bloemen
Zaadplanten
Voortplanting door zaden
Zaden ontstaan in bloemen
je moet het verschil tussen een sporenplant en een zaadplant kennen
Slide 8 - Tekstslide
Sporenplant: mossen
Voortplanting:
Mosplantjes vormen sporendoosjes die
(ver) boven het plantje zelf uitsteken.
In de sporendoosjes komen sporen,
dat zijn de voortplantingscellen van de sporenplant.
Slide 9 - Tekstslide
Sporenplant: Varens
Voortplanting:
Varens vormen sporenhoopjes aan de onderzijde van de bladeren.
Een sporenhoopje is een verzameling sporendoosjes bij elkaar.
Slide 10 - Tekstslide
Zaadplanten
Zaadplanten planten zich voort door zaden.
Zaadplanten hebben bloemen, stengels, wortels en bladeren.
In de bloem kan een zaad ontstaan.
Slide 11 - Tekstslide
Schimmel
Schimmels hebben een celkern, een celwand.
ze hebben geen bladgroenkorrels
Ze bestaan uit lange, dunne draden die je schimmeldraden noemt.
Je moet kunnen uitleggen wat schimmeldraden zijn. Deze moet je herkennen op een afbeelding.
Slide 12 - Tekstslide
Nuttige schimmels
Veel schimmels voeden zich met dode resten van organismen.
Speciale soorten schimmels spelen een rol bij het maken van voedingsmiddelen.
Champignons en cantharellen zijn schimmels die we kunnen eten.
Schimmelkaas
1
Gist is een eencellige schimmel.
Gebruikt voor het rijzen van deeg
2
Schimmel speelt een rol bij maken van bier / wijn
3
cantharellen en champignons
4
Slide 13 - Tekstslide
Schadelijke schimmels
Schimmels kunnen zich ook voeden met voedingsmiddelen -> voedsel bederft.
Schimmelinfecties zijn meestal huidaandoeningen.
Je moet weten dat zwemmerseczeem ontstaat door een schimmelinfectie.
Slide 14 - Tekstslide
Celkenmerken Aantal cellen Nut Schade Voortplanting
Bacterien
wel celwand, geen celkern of bladgroen
altijd ééncellig
afval opruimen, gebruik bij voedselbereiding
voedselbederf, ziekte
door deling
Slide 15 - Tekstslide
Voortplanting bacteriën
Bacteriën planten zich voort door deling
Je moet kunnen berekenen hoeveel bacteriën er na twee uur zijn als je begint met één bacterie.
Slide 16 - Tekstslide
Nuttige bacteriën
Bacteriën ruimen de resten van organismen op.
Bacteriën worden gebruikt bij het bereiden van yoghurt en zuurkool.
Je moet weten dat bacteriën en schimmels dode resten van organismen opruimen.