11-11-2024

11-11-2024
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansBeroepsopleiding

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

11-11-2024

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Qué vamos a hacer hoy
slide 15->Bespreken de oefening over de vakantie (om met 2 studenten te doen)
Slide 14 -> hacer las frases ( om in de les met een medestudent te bespreken)
TB:
 p. 66, ej.7, 8c
p. 67, ej. 9a,b
WB:
p.71, ej.14
p.72, ejs. 16

Slide 3 - Tekstslide

slide 15->Vas de vacaciones de otoño. Cuenta: 
¿Que tipo de vacaciones quieres?
¿Que tipo de hotel prefieres?
¿Que facilidades/ servicios debe ofrecer el hotel?
¿Cuándo quieres ir?
¿Cuántos días quieres quedarte?
¿Cuánto quieres pagar máximo?
( para hablar en la clase con un compañero/a)

Slide 4 - Tekstslide

A: Me gusta....:B: A mí también
A: No me gusta.....:B: A mí tampoco
A: Me gusta....:B: A mí no
A: No me gusta.....:B: A mí sí
Eens

* Me gustan = A mí, también.

* No me gustan = A mí, tampoco.

Oneens

* Me gustan = A mí, no.

* No me gustan = A mí, sí.

Slide 5 - Tekstslide

¿Qué te gusta/interesa/molesta/encanta?
Schrijf 4 zinnen met elk werkwoord
(SLIDE 14)->¿Qué te gusta/interesa/molesta/encanta?
  • Schrijf 10 zinnen in totaal met deze werkwoorden: 5 ontkennende en 5 bevestigende
  • bespreek je zinnen met een medestudent
  • Reageer : eens of oneens
Tekstboek, Grammatica :p.128, paragraaf 8.2 Het gebruik van "también "en "tampoco".

Slide 6 - Tekstslide

TB.: p.66, ej.7
Preguntas útiles
WB:  p. 71, ej. 14:
Preguntas útiles

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

TB: p. 66, ej.8c El rap del viajero:
Invullen en daarna luisteren
49
49
hago la maleta
pongo las cosas
salgo mañana
digo adiós
traigo muchos regalos
vengo pronto

Slide 9 - Tekstslide

WB: p.72, ej.16

Slide 10 - Tekstslide

verbos con "g"

Slide 11 - Tekstslide

Tekstboek p.67 
ej. 9a
a.  Lees de ansichtkaart.
b. Wat heeft Lucía in haar   
    vakantie gedaan?
c. Onderstreep alle 
     werkwoorden die in de  
     Perfecto staan.
 

Slide 12 - Tekstslide

Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
hebben of zijn + voltooid deelwoord

In het Nederlands gebruik je om de v.t.t. te maken het hulpwerkwoord hebben of zijn + voltooid deelwoord

Ik heb gewerkt.
Zij zijn naar het werk gegaan.

Slide 13 - Tekstslide

TB: p.67, ej.9b El Presente perfecto

Slide 14 - Tekstslide

Ejemplos
He visitado el museo.              Ik heb het museum bezocht.
 ¿Has trabajado hoy?               Heb jij vandaag gewerkt?
 Pablo no ha comido.                Pablo heeft niet gegeten
 Hemos bebido un vino.           Wij hebben wijn gedronken.
 ¿Habéis vivido en Cuba?       Hebben jullie in Cuba gewoond?
  
        
  
geweest?? : Sido / estado
estar:.=     Zij zijn in Cuba geweest =  Han estado en Cuba
ser     =      Ik ben gids geweest+  Yo  he sido guía 

Slide 15 - Tekstslide

TB: p.67, ej. 10a
10 b ( vraag in vorm van "JIJ")

abrir - abierto
decir - dicho
hacer - hecho
poner - puesto
ver - visto
escribir - escrito
volver - vuelto

                                      ir - ido
                                     ser - sido
                                     leer - leído



Onregelmatige vormen
(Zie Grammatica p.126, paragraaf 7.4)

Slide 16 - Tekstslide

 1.El niño (willen)...............muchos juquetes.
2.El avión (gaan)........... a salir a las dos de la tarde.
3.Mi hija siempre (komen)..............muy tarde a casa los sábados.
4.¿A qué hora (vertrekken)..............el tren?
5.El chico de la pizzería (meebrengen )...............la pizza a casa a las seis de la tarde.
6.Mi tía Rosa(voorkeur geven) .............. beber vino  con la comida.
7.Juan (neerleggen)...............el pan sobre la mesa.
8.¿Qué (gaan)...................... a comer tu amiga? 
9. Mis amigos (zeggen) ..........................que la nueva película de Almodóvar es muy buena.
querer
ir
venir
salir
traer
preferir
poner
ir
decir
 Slide 17 vervoeg het werkwoord in de juiste persoon:

Slide 17 - Tekstslide

Tekstboek p.68,ej. 13
 
Grizel habla de sus vacaciones.  Lee las frases de 13b. 
a. Escucha y contesta
- ¿Adónde ha ido?
- ¿En qué medio de transporte?
- ¿Qué tal el viaje? 
b. Marca las informaciones correctas



b. Ma
50
Yucatán
en avión y autobús
lindo

Slide 18 - Tekstslide

Deberes
TB: 
p.67, ej.10a(het werkwoord invullen en antwoord geven) / 10b (maak de vragen in  "JIJ"vorm)
 p. 68 , ej. 13a
WB:
p. 72, ej. 17, 18
p. 74, ej. 23
slide 17:oefening maken

Slide 19 - Tekstslide

Adiós

Slide 20 - Tekstslide