Grammatica Lijdend voorwerp
1 / 19
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.
Wat is de persoonsvorm?
Wat is de persoonsvorm?
A
het pakketje
B
gaf
C
aan de buren
D
de postbode
Slide 6 - Quizvraag
De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.
Wat is het onderwerp?
Wat is het onderwerp?
A
gaf
B
aan de buren
C
het pakketje
D
de postbode
Slide 7 - Quizvraag
De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.
Wat is het lijdend voorwerp?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren
Slide 8 - Quizvraag
Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.
Wat is het lijdend voorwerp?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt
Slide 9 - Quizvraag
Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?
Wat is het lijdend voorwerp?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt
Slide 10 - Quizvraag
Welke vraag kun je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?
Slide 11 - Open vraag
Klopt dit?
In een zin zit altijd een lijdend voorwerp.
A
Ja
B
Nee
Slide 12 - Quizvraag
Klopt dit?
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
nee
B
ja
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Na deze les, wil ik ....
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog eens bekijken
nieuwe leerstof krijgen
Slide 15 - Poll
Waarom denk jij dat je het leerdoel hebt behaald of niet?
Slide 16 - Open vraag
Wat ging er goed tijdens deze les en wat kan beter?
