Much/Many

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Leerdoelen
  • Uitleg

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Na deze les weet je wanneer je much/many/a lot of/(a) few/(a) little in een zin moet gebruiken
  • Na deze les weet je hoe je een question tag moet maken 

Slide 3 - Tekstslide

Telbaar
  • Telbare dingen hebben een meervoud 
    - Voorbeeld: apple --> apples, coin --> coins
  • Bij telbare woorden gebruik je: many, few, a few
  • 'Many' betekent veel
  • 'Few' betekent weinig
  • 'A few' betekent een paar

Slide 4 - Tekstslide

Ontelbaar
  • Ontelbare dingen hebben geen meervoud
    - Voorbeeld: money, rice
  • Bij ontelbare woorden gebruik je: much, little, a little
  • 'Much' betekent veel
  • 'Little' betekent weinig
  • 'A little' betekent een beetje

Slide 5 - Tekstslide

Much/many vs. A lot of
  • Bij een bevestigende zin altijd 'a lot of' of 'lots of'
    -I have a lot of /lots of friends.
  • 'a few', 'few', 'a little' 'little' altijd bevestigend
    -I have a few friends.
  • Bij een ontkennende zin of vraagzin much/many
    -I don't have many shoes.
    -I don't have much money.

Slide 6 - Tekstslide

Question tags
  • You aren't busy, are you?
  • Negative sentence --> positive tag
  • Positive sentence --> negative tag
  • Hulpwerkwoorden (can, may, must, will, etc.)
  • I am clever, aren't I?
  • De rest is een vorm van 'to do'
    -He works hard, doesn't he?

Slide 7 - Tekstslide

Gebruik ik hier much, many, of a lot of

I see so ... toys!
A
Much
B
Many
C
A lot of

Slide 8 - Quizvraag

Gebruik ik hier much, many, of a lot of

I have ... milk left.
A
Much
B
Many
C
A lot of

Slide 9 - Quizvraag

Gebruik ik hier much, many of a lot of

How ... money do you have?
A
Much
B
Nee, want: "
C
A lot of

Slide 10 - Quizvraag

Hoe maak ik hier de question tag?
I have raced a long time, ..... I?

Slide 11 - Open vraag

Hoe maak ik hier de question tag?
He races a lot, .... he?

Slide 12 - Open vraag

Hoe maak ik hier de question tag?
You can't drive, .... you?

Slide 13 - Open vraag

Hoe maak ik hier de question tag?
She is a good racer, ... she?

Slide 14 - Open vraag

Hoe maak ik hier de question tag?
I am a good teacher, .... I?

Slide 15 - Open vraag